ECLI:NL:CRVB:2017:1886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
15/6485 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van WIA-uitkering na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich op 12 oktober 2012 ziek had gemeld als servicemedewerker vanwege psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant een verminderde psychische belastbaarheid had, wat leidde tot beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige stelde dat de appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen, wat resulteerde in de vaststelling van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen juist waren vastgesteld. De appellant voerde in hoger beroep aan dat de FML onvoldoende beperkingen had aangenomen en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. De conclusies van de verzekeringsarts waren gebaseerd op zowel psychisch als lichamelijk onderzoek en de beschikbare medische informatie.

De Raad bevestigde dat het door de appellant overgelegde afschrift van de medicatie onvoldoende was om aan te nemen dat er meer beperkingen waren dan in de FML vastgesteld. De geselecteerde functies werden als geschikt beoordeeld, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6485 WIA
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 augustus 2015, 15/1569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 12 oktober 2012 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als servicemedewerker (bij een tankstation) in verband met psychische klachten. Op 29 juni 2014 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Appellant is op 14 juli 2014 onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van een verminderde psychische belastbaarheid, waardoor hij aangewezen is op werk in een voorspelbare werksituatie en zonder veelvuldige deadlines, productiepieken, hoog handelingstempo, conflicthantering of leidinggevende taken. De beperkingen zijn vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen verrichten. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
10 oktober 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de beperkingen juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op
3 november 2014 onderzocht op het spreekuur en gesproken op de hoorzitting. De beperkingen houden verband met zowel het verslavingsgedrag en het overmatig blowen, als de stemmingsstoornis en de medicatie die appellant daarvoor gebruikt. Er is geen aanwijzing voor een stofallergie. Appellant wordt hiervoor niet behandeld. Er zijn geen verdere beperkingen voor contacten of persoonlijk functioneren, gelet onder meer op de dagbesteding van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd die appellant wordt geacht te kunnen verrichten en op basis daarvan vastgesteld dat appellant in staat wordt geacht werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan vier van de vijf door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Geconcludeerd is dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op minder dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 oktober 2014 is bij besluit van 6 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Op basis van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat beperkingen juist zijn vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben kennis genomen van de door appellant gestelde klachten en mede in verband daarmee beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Het afschrift van de medicatie die appellant gebruikt is onvoldoende om aan te nemen dat appellant meer beperkingen heeft dan in de FML is vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank – uitgaande van de juistheid van de FML – geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven gaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de arbeidsdeskundigen voldoende is gemotiveerd dat de functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De functie van printmonteur conventioneel acht niet geschikt omdat hij niet in staat is zich voldoende te concentreren, appellant allergisch is voor stof, hij niet in staat is te overleggen met de groepsleider en kan samenwerken met derden. Appellant kan wegens nekklachten niet lang in dezelfde houding zitten en is beperkt voor hoofdbewegingen en hoofdfixatie. Volgens appellant kan hij niet veelvuldig reiken, kortcyclisch buigen, torderen, zware lasten tillen, knielen, hurken, gebogen actief zijn, boven schouderhoogte werken of langdurig zitten. Appellant kan niet gedurende acht uur per dag werken, omdat dit te vermoeiend is en hij niet tegen stress kan. In verband met deze beperkingen acht appellant de functie van montagemedewerker evenmin geschikt voor hem. Appellant kan wegens stressproblemen niet omgaan met deadlines en targets in deze functie. In verband met de stressproblemen en de nekklachten acht appellant zich evenmin in staat werkzaamheden in de functies van medewerker logistiek en medewerker bloemzaadproductie spuiter te verrichten. De laatstgenoemde functie is volgens appellant niet mogelijk, ook omdat daarin wordt gewerkt met stuifmeel en appellant een stofallergie heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onzorgvuldig te houden. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gebaseerd op psychisch en lichamelijk onderzoek van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de aanwezige medische informatie. Volgens het Uwv heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie van de behandelend psychiater kunnen inwinnen, omdat appellant heeft geweigerd om mee te delen bij welke psychiater hij onder behandeling is. Appellant heeft deze stelling niet betwist.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het door appellant overgelegde afschrift van de gebruikte medicatie onvoldoende is om aan te nemen dat appellant meer beperkingen heeft dan in de FML is vastgesteld. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in aanmerking genomen dat appellant medicatie gebruikt en regelmatig een psychiater bezoekt in verband met zijn stemmingsklachten. Er zijn geen aanwijzingen dat de vastgestelde beperkingen zijn gebaseerd op een onjuist of onvolledig beeld van de psychische klachten of de behandeling ervan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een stofallergie die de prikkeling van de door appellant gebruikte joints te boven gaat. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze vaststelling. Appellant heeft geen medische informatie van de behandelend psychiater of enige andere behandelaar overgelegd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML onvoldoende beperkingen heeft vastgesteld.
4.3.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om aan te nemen dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven gaan. Zoals op de zitting door appellant is erkend, is de functie van spuiter, die een kenmerkende belasting kent op het punt van stofbelasting, komen te vervallen. In de drie geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, is geen sprake van een functiebelasting voor stof. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanwijzingen gezien voor het vaststellen van een beperking in verband met de stofallergie. Er zijn ook voor het overige geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen, die op het Resultaat functiebeoordeling zijn weergegeven, voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Dogan

UM