ECLI:NL:CRVB:2017:1884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
15/6478 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen mededeling over kindgebonden budget en kinderbijslag

In deze zaak gaat het om een bezwaar van appellant tegen een mededeling van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat aan de Belastingdienst zou worden doorgegeven dat appellant vanaf januari 2013 recht kan hebben op een kindgebonden budget voor zijn dochter. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze mededeling niet op rechtsgevolg is gericht en dat het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de Raad de aangevallen uitspraak vernietigt en het beroep gegrond verklaart.

Appellant, die sinds 2008 gescheiden is van de moeder van zijn kinderen, heeft in juni 2008 kinderbijslag aangevraagd voor zijn dochter. De Svb heeft hem toen medegedeeld dat de moeder als aanvrager werd aangemerkt en dat de kinderbijslag gelijkelijk tussen hen zou worden verdeeld. In 2014 heeft appellant opnieuw contact opgenomen met de Svb om in aanmerking te komen voor een kindgebonden budget. De Svb heeft hem toen geadviseerd een aanvraag voor kinderbijslag in te dienen, wat leidde tot de toekenning van kinderbijslag voor zijn dochter.

De Raad overweegt dat het bezwaar van appellant zich richtte tegen de mededeling over het kindgebonden budget, en niet tegen de toekenning van kinderbijslag. Aangezien de mededeling niet op rechtsgevolg is gericht, had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De Raad vernietigt daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.485,- bedragen.

Uitspraak

15/6478 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 augustus 2015, 15/96 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 19 mei 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.R. Buwalda hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Buwalda. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant leeft sinds [datum] 2008 gescheiden van zijn partner, de moeder van zijn kinderen (moeder). Vanaf die datum staat zijn dochter [dochter 1] , geboren [in] 2003, op zijn adres ingeschreven. Zijn dochter [dochter 2] , geboren [in] 2002, is ingeschreven op het adres van de moeder.
1.2.
Appellant heeft in juni 2008 kinderbijslag aangevraagd voor zijn dochter [dochter 1] . Op
15 juli 2008 heeft de Svb hem bericht dat aan appellant en de moeder ieder de helft van de kinderbijslag ten behoeve van de kinderen zal worden betaald. De moeder is aangemerkt als de aanvrager. Alle correspondentie zal voortaan aan haar worden gericht. De moeder is schriftelijk te kennen gegeven dat zij relevante informatie aan appellant moet doorgeven.
1.3.
Op 21 maart 2014 heeft appellant de Svb telefonisch bericht in aanmerking te willen komen voor een kindgebonden budget voor één kind. Hem is gezegd dat hij daartoe een aanvraag voor kinderbijslag moet indienen. Naar aanleiding van de door appellant ingediende aanvraag is hem bij besluit van 7 april 2014 met ingang van het tweede kwartaal van 2014 kinderbijslag ten behoeve van [dochter 1] toegekend. Daarbij is aan appellant medegedeeld: “Wij hebben aan de Belastingdienst doorgegeven dat u vanaf
januari 2013recht kunt hebben op kindgebonden budget voor [dochter 1] . De Belastingdienst bekijkt of u aan de overige voorwaarden voldoet.”.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 april 2014. Hij heeft aangevoerd dat hij al in 2008 telefonisch heeft verzocht als aanvrager van de kinderbijslag te worden aangemerkt en dat hem toen – en ook nadien – is gezegd dat dit niet mogelijk was. Bij het bestreden besluit van 21 november 2014 heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant recht blijft behouden op maximaal één jaar terugwerkende kracht voor het aanvragen van kindgebonden budget en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor een verdergaande terugwerkende kracht.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Onder verwijzing naar een rapport van de Nationale ombudsman van 5 februari 2015, nr. 2015/021, heeft hij gesteld dat de Svb is tekortgeschoten door hem niet als aanvrager aan te merken en hem niet op de mogelijkheid van een aanvraag van kindgebonden budget te wijzen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Svb heeft naar haar oordeel juist gehandeld en het rapport van de Nationale ombudsman ziet op een andere situatie, nu het kindgebonden budget ten tijde van appellants scheiding in 2008 nog niet bestond en appellant daarom niet op het bestaan daarvan kon worden gewezen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Het besluit van 7 april 2014 betreft de toekenning van kinderbijslag. Appellants bezwaar richtte zich daar niet tegen. Hij heeft sinds 2008 steeds kinderbijslag ten behoeve van [dochter 1] ontvangen. Appellants bezwaar betrof alleen de mededeling dat aan de Belastingdienst zou worden doorgegeven dat appellant vanaf januari 2013 recht kan hebben op een kindgebonden budget voor [dochter 1] . Deze mededeling is niet op rechtsgevolg gericht. Er was dan ook geen sprake van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het bezwaar had
niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal daarom, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
Ten overvloede overweegt de Raad dat het appellant vanaf 2009 vrij stond een kindgebonden budget ten behoeve van [dochter 1] aan te vragen. Daarvoor was voldoende dat hem kinderbijslag werd uitbetaald. Inmiddels heeft hij een aanvraag ingediend en is hem – zo is ter zitting van de Raad medegedeeld – een kindgebonden budget toegekend. Voor zover hij niet kon instemmen met de ingangsdatum van die toekenning, had hij bezwaar kunnen maken tegen dit toekenningsbesluit.
4. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 495,- voor rechtsbijstand in beroep en € 990,- voor rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.485,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 november 2014;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2014 niet-ontvankelijk en bepaalt dat
deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 21 november 2014;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 168,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en L. Koper en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB