ECLI:NL:CRVB:2017:183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
15/3591 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening na niet tijdig aanleveren van bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die de bezwaren tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 1 juni 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had de verplichting om bankafschriften van haar Chileense bankrekening aan te leveren. Ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente heeft appellante deze afschriften niet tijdig kunnen overleggen, wat leidde tot opschorting en intrekking van haar bijstandsverlening. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de termijn die appellante is gegeven om de bankafschriften aan te leveren niet onredelijk kort was en dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het niet tijdig aanleveren van de gevraagde gegevens. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat aan de voorwaarden voor opschorting en intrekking van de bijstand is voldaan. De Raad wijst erop dat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie te verkrijgen en dat de bijzondere omstandigheden die zij aanvoert, in haar risicosfeer liggen.

Uitspraak

15/3591 WWB, 15/3593 WWB, 15/3594 WWB
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 april 2015, 14/3049, 14/3050 en 14/3051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.H.G. Dautzenberg-Dieteren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 16/1724 WWB en 16/1725 WWB, plaatsgehad op 5 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Sarkis, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Benning-Hellenbrand. In de zaken 16/1724 WWB en 16/1725 WWB is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 juni 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij de toekenning heeft het college appellante extra verplichtingen opgelegd, waaronder de verplichting dat appellante uiterlijk 1 oktober 2013 bankafschriften diende aan te leveren over de periode van 21 februari 2013 tot en met 1 juni 2013 van onder meer [Chileens bankrekeningnummer] bij de Banco del Estado de Chili (Chileense bankrekening). Het saldo van de rekening op 1 juni 2013 diende vermeld te zijn.
1.2.
Bij brief van 21 januari 2014 heeft een casemanager, werkzaam bij de Cluster Sociale Zaken van de gemeente Sittard-Geleen (casemanager 1), appellante onder verwijzing naar de onder 1.1 vermelde extra verplichting aan appellante verzocht vóór 30 januari 2014 alle afschriften van de Chileense bankrekening over de periode van 1 juni 2013 tot 1 september 2013 over te leggen. Op 24 januari 2014 heeft appellante schriftelijk laten weten dat zij de bankafschriften niet kan leveren, omdat zij die enkel kan verkrijgen door middel van het tonen van haar identiteitskaart bij de betreffende bank in Chili. Bij brief van 24 januari 2014 heeft de casemanager 1 appellante bericht dat zij de bankafschriften schriftelijk kan opvragen, voorzien van een kopie van haar identiteitsbewijs, en dat als blijkt dat zij enkel bij de bank de afschriften kan verkrijgen, zij daarvan een bewijsstuk dient in te leveren. Appellante diende vóór 15 februari 2014 de gevraagde bankafschriften, een bewijsstuk dat de rekening is opgeheven of een bewijsstuk dat zij de betreffende informatie enkel in persoon in ontvangst kan nemen in te leveren. Op 27 januari 2014 heeft appellante casemanager 1 schriftelijk laten weten dat zij alleen via een ingewikkelde procedure iemand in Chili kan machtigen om haar bankafschriften bij de bank op te halen en heeft zij gevraagd of er niet een andere oplossing te vinden is. Bij brief van 28 januari 2014 heeft casemanager 1 appellante bericht dat de verplichting om de gevraagde bankafschriften vóór 15 februari 2014 in te leveren ongewijzigd aan haar blijft opgelegd. Op 3 februari 2014 heeft appellante casemanager 1 laten weten dat zij niets meer kan doen wat betreft de Chileense bankrekening, omdat haar broer en zus in Chili daaraan niet willen meewerken.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014 (besluit 1) heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand met ingang van 15 februari 2014 opgeschort op de grond dat appellante de gevraagde gegevens niet had ingeleverd. Tevens heeft het college appellante in de gelegenheid gesteld om de gevraagde gegevens alsnog vóór 18 maart 2014 in te leveren. Het college heeft appellante geadviseerd zich aan deze verplichting te houden om te voorkomen dat de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 15 februari 2014 wordt ingetrokken.
1.4.
Bij besluit van 24 maart 2014 (besluit 2) heeft het college met toepassing van het bepaalde in artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 15 februari 2014 ingetrokken op de grond dat appellante de gevraagde inlichtingen niet had verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 28 maart 2014 (besluit 3) heeft het college de bijstand met ingang van
1 juni 2013 ingetrokken en de kosten van verstrekte bijstand van appellante teruggevorderd.
1.6.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 augustus 2014 (bestreden besluiten 1 en 2) heeft het college de bezwaren tegen besluit 1 respectievelijk besluit 2 ongegrond verklaard. Bij besluit van gelijke datum (besluit 4) heeft het college het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard en het beroep tegen besluit 4 niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond zijn verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de gevraagde bankafschriften van de Chileense bankrekening van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Evenmin is in geschil dat appellante de gevraagde bankafschriften niet binnen de geboden termijnen heeft verstrekt.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij van de Chileense bankrekening geen pasje meer heeft en evenmin de daartoe benodigde code. Zij heeft meermaals aan de diverse casemanagers te kennen gegeven dat de code in persoon aan de balie van de bank in Chili moet worden opgehaald. De door de casemanagers geopperde mogelijkheden om de gevraagde gegevens te verkrijgen heeft zij uitgeprobeerd, maar zonder resultaat. Daarnaast heeft zij alles in het werk gesteld om toch aan de gevraagde bankafschriften te komen. Zij heeft contact opgenomen met de bank en met het consulaat, maar zij kreeg steeds te horen dat wegens veiligheidsmaatregelen geen medewerking aan haar verzoek om toezending van bankafschriften kon worden verleend. Appellante meent dat haar een te kort tijdsbestek is gegund om de gevraagde gegevens te kunnen aanleveren.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Al vanaf het toekenningsbesluit van 22 augustus 2013 was appellante ermee bekend dat zij bankafschriften van de Chileense bankrekeningen diende over te leggen. Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat de aan appellante in de brieven van 21 januari 2014 en 24 januari 2014 geboden termijnen tot respectievelijk 30 januari 2014 en 15 februari 2014 en de in besluit 1 geboden hersteltermijn tot 18 maart 2014 onredelijk kort zijn. Daarbij komt dat appellante het college op geen enkel moment heeft verzocht om een verlenging van de haar geboden termijn. Met wat appellante heeft aangevoerd, heeft zij voorts niet aannemelijk gemaakt dat haar geen verwijt valt te maken dat zij de gevraagde bankafschriften niet tijdig heeft ingeleverd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellante aangevoerde bijzondere omstandigheden in haar risicosfeer liggen en niet kunnen worden afgewenteld op het college. Appellante heeft voorts gesteld dat zij alles heeft gedaan om aan de gevraagde gegevens te komen. Deze stelling is niet juist, want appellante bleek naderhand, zoals niet in geschil is, wel in staat om de verlangde gegevens te verstrekken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB is voldaan. Wat appellante heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting en intrekking met ingang van 15 februari 2014 gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en E.C.R. Schut en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) M.S. Spek

HD