ECLI:NL:CRVB:2017:1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
15/6063 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door de minister in studiefinancieringszaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.J. Kiela, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/2033. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had in de tussentijd een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarmee hij geheel tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante op 13 december 2016 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de minister.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, de minister kan worden veroordeeld in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener tegemoet is gekomen. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van onnodig procederen door appellante, aangezien zij haar standpunt over het inkomen van haar moeder had onderbouwd met gegevens die uiteindelijk leidden tot de nieuwe beslissing van de minister.

De proceskosten zijn begroot op € 990,- voor de procedure in beroep en € 495,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totale kostenvergoeding van € 1.485,- die de minister aan appellante moet betalen. De uitspraak is gedaan door J. Brand, met P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Uitspraak

15/6063 WSF
Datum uitspraak: 17 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
29 juli 2015, 15/2033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Kiela, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stuken ingediend.
Bij brief van 13 december 2016 heeft de minister medegedeeld een gewijzigde beslissing op bezwaar te hebben genomen.
Bij brief van 13 december 2016 heeft mr. Kiela namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de minister te veroordelen in de proceskosten.
De minister heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Appellante heeft een nadere reactie ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat de minister met de gewijzigde beslissing op bezwaar geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
In beginsel bestaat in een dergelijk geval aanleiding de minister te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een uitzondering op dit beginsel kan aanleiding bestaan indien appellante onnodig een procedure heeft gestart. Van het onnodig starten van een procedure is geen sprake. Appellante heeft zich reeds bij haar aanvraag om bij de vaststelling van het recht op studiefinanciering geen rekening te houden met het inkomen van onder andere haar moeder op het standpunt gesteld dat haar moeder onvindbaar was. De minister heeft dit standpunt niet gevolgd. In de loop van de procedure heeft appellante, mede naar aanleiding van hetgeen de minister naar voren heeft gebracht, gegevens verzameld om de juistheid van haar standpunt nader te onderbouwen, hetgeen ook – naar blijkt uit de nieuwe beslissing op bezwaar – uiteindelijk is gelukt.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 990,- in beroep en € 495,- in hoger beroep.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot de minister wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de minister in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Boer
GdJ