ECLI:NL:CRVB:2017:1804
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om passende maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het verzoek van appellanten om een passende maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (Wmo 2015) is afgewezen. Appellante 1, met de Kameroense nationaliteit, en haar dochter, appellante 2, met de Nederlandse nationaliteit, hebben op 13 maart 2015 verzocht om een passende maatwerkvoorziening, omdat zij van mening zijn dat de geboden opvang op een vakantiepark niet adequaat is. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft dit verzoek afgewezen, met de stelling dat de opvang op het vakantiepark adequaat was. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, omdat zij inmiddels naar een andere opvangvoorziening zijn verhuisd en geen belang meer zouden hebben bij een beoordeling van de opvang op het vakantiepark.
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat zij, ondanks de verhuizing, procesbelang hebben bij een beoordeling van de opvang op het vakantiepark. De Centrale Raad van Beroep volgt appellanten in dit standpunt, verwijzend naar eerdere rechtspraak die stelt dat procesbelang kan bestaan voor toekomstige aanvragen. De Raad oordeelt dat de opvang op het vakantiepark ten minste gelijkwaardig was aan de opvang die aan Nederlandse gezinnen wordt geboden en dat het college terecht de aanvraag voor een maatwerkvoorziening heeft afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.