ECLI:NL:CRVB:2017:18
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als accountmanager werkte, had zich op 28 januari 2013 ziek gemeld met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant vanaf 28 februari 2014 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Appellant was het niet eens met dit besluit en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de rapporten van de arbeidsdeskundige voldoende aantoonden dat appellant geschikt was voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad oordeelde dat de belasting in deze functies de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid niet overschreed. Appellant had betoogd dat de functie van arbeidsdeskundige niet geschikt was vanwege overschrijdingen op het aspect zitten, maar de Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat appellant in staat was om de functies te vervullen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 27 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar het Uwv werd wel veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 3.217,50.