ECLI:NL:CRVB:2017:1799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
16/3175 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellanten, die tijdelijk in een klooster verbleven, verzochten het college om een andere opvanglocatie, omdat het verblijf in het klooster niet langer passend was. Het college bood hen een tijdelijke maatwerkvoorziening aan, maar appellanten stelden het college in gebreke voor het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was en dat de geboden opvang adequaat was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellanten geen gronden hebben aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3175 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 april 2016, 15/4430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante 1] (appellante 1), [appellante 2] (appellante 2) en [appellant] (appellant), allen
te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten, waarbij appellanten 2 en 3 wettelijk zijn vertegenwoordigd door appellante 1, heeft mr. J.H. Kruseman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. Namens appellanten zijn verschenen mr. E.C. Weijsenfeld en mr. J. Sprakel, beiden advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 13 juli 2015 heeft het college appellanten een tijdelijke maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
(Wmo 2015) geboden. Deze bestaat uit vergoeding van de opvangkosten van appellanten in een klooster in [gemeente 1] en leefgeld voor beide kinderen op het niveau van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) tot er voor hen een bijstandsuitkering kan worden aangevraagd.
1.2.
Op 13 augustus 2015 hebben appellanten het college verzocht voor hen zo spoedig mogelijk een andere plek te zoeken, omdat het verblijf in het klooster niet langer passend is. De kloosterzusters hebben aangegeven dat de kinderen te druk zijn om in een klooster te verblijven. Ze hebben appellanten verzocht zo spoedig mogelijk het klooster te verlaten. Appellanten hebben het college verzocht onverwijld, doch uiterlijk binnen één week, een besluit te nemen.
1.3.
Op 21 augustus 2015 hebben appellanten het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 13 augustus 2015.
1.4.
Op 25 augustus 2015 hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 13 augustus 2015.
1.5.
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft het college appellanten bericht dat zij onmiddellijk voor 24-uursnoodopvang in [gemeente 2] (onder beheer van de Stichting [Stichting] ) in aanmerking komen. Het college vergoedt de opvang en leefgeldkosten op het niveau van de RvA-norm tot daar een bijstandsuitkering voor de kinderen kan worden aangevraagd en toegekend.
1.6.
Bij faxbericht van 27 augustus 2015 hebben appellanten aangegeven dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zich nu mede richt tegen het besluit van
26 augustus 2015. Zij hebben dit besluit op inhoudelijke gronden bestreden.
1.7.
Appellanten hebben tevens afzonderlijk bezwaar gemaakt bij het college tegen het besluit van 27 augustus 2015. Bij besluit van 4 november 2015 heeft het college − onder meer − dit bezwaar ongegrond verklaard. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van
4 november 2015, welk beroep is geregistreerd met kenmerk [kenmerk] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de ingebrekestelling prematuur was. De door appellanten gegeven beslistermijn van één week was onredelijk kort, omdat de opvangvoorziening in het klooster nog tot 1 september 2015 beschikbaar was. De rechtbank heeft verder overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege een beroep tegen het besluit van 26 augustus 2015 is ontstaan. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard en daarbij onder meer als volgt overwogen: “Uit de Memorie van toelichting bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 841, nr. 3, p.147) blijkt dat de maatregel dient te passen bij de gegeven omstandigheden, dat wil zeggen dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de behoefte van de betrokkene, zonder dat van het college kan worden verwacht dat hij op stel en sprong een precies passende maatregel treft. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag bij de vaststelling van de Wmo 2015 (Kamerstukken II,
2013-2014, 33 841, nr. 34, p.123-124) blijkt dat als het college van oordeel is dat de opvang meer kans van slagen heeft in een andere gemeente, dan is de gemeente tot welke iemand zich heeft gewend, verantwoordelijk voor een “warme” overdracht naar de andere gemeente.” Nadat duidelijk is geworden dat de opvang bij de zusters per 1 september 2015 zou eindigen en in [gemeente 1] geen andere opvanglocatie beschikbaar was, heeft het college tijdelijk opvang gevonden en geboden bij [Stichting] in [gemeente 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het college dat de opvang bij [Stichting] hetzelfde niveau heeft als de opvang die het college aan Nederlandse gezinnen biedt.
3. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad zal het nadere besluit van 4 november 2015, voor zover dit ziet op het besluit van 26 augustus 2015, aanmerken als een nadere motivering van dit besluit. Het beroep van appellanten tegen die nadere motivering, zal als nadere grond tegen het besluit van 26 augustus 2015 worden aangemerkt.
4.2.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van
13 augustus 2015 niet-ontvankelijk is. De Raad onderschrijft de hierop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Nog daargelaten de vraag in hoeverre appellante 1 ten tijde van belang rechten kon ontlenen aan de Wmo 2015, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de geboden opvang adequaat is. De Raad onderschrijft ook de overwegingen van de rechtbank die hierop betrekking hebben.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen gronden naar voren gebracht die meebrengen dat de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.S.E.S. Umans
JvC