ECLI:NL:CRVB:2017:1797
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake besluit op aanvraag maatschappelijke ondersteuning en werk en bijstand
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 15 juni 2015 uitspraak deed in de zaken met de kenmerk 14/3584 en 14/5445. De rechtbank had geoordeeld dat de brieven van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 4 december 2013 en 12 februari 2014 geen besluiten zijn in de zin van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag en aanspraak gemaakt op dwangsommen. Het college had echter aangegeven dat er geen dwangsom verschuldigd was en dat de ingebrekestelling niet opportuun was, omdat appellante en haar zoon al adequate opvang hadden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in de brief van 12 februari 2014 geen besluit op grond van de Wmo is genomen. De Raad concludeert dat de rechtbank dit terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de brief van 12 februari 2014 geen besluit bevat over de maatschappelijke opvang van appellante en haar zoon, maar slechts een mededeling is over de situatie van opvang. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.