ECLI:NL:CRVB:2017:1793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die een gezamenlijke huishouding voerden zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal. Appellante ontving sinds 31 januari 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had haar bijstand per 1 februari 2013 beëindigd omdat zij niet op uitnodigingen van het college had gereageerd. Na een melding van mogelijke fraude heeft het college een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellanten sinds 1 september 2008 een gezamenlijke huishouding voerden. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellante over de periode van 1 september 2008 tot en met 31 januari 2013 in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben in hoger beroep betwist dat zij een gezamenlijke huishouding voerden en dat zij onder druk stonden tijdens hun verhoren door de sociale recherche. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de verklaringen van appellanten tijdens de verhoren op 3 juni 2013 doorslaggevend zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de geldigheid van deze verklaringen in twijfel trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellanten ongegrond had verklaard.