ECLI:NL:CRVB:2017:179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
15/4013 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bevorderingscriteria binnen de politie en de uitleg van 'boven de norm'

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot bevordering van een politieambtenaar. De appellant, de korpschef van politie, had de bevordering geweigerd op basis van een interne norm die stelde dat een beoordeling 'boven de norm' moest zijn, wat in dit geval betekende dat ten minste 80% van de beoordelingen 'uitstekend' (score 4) diende te zijn. De betrokkene had echter een beoordeling ontvangen waarin hij op drie van de negen competenties 'voldoende' (score 3) had gescoord en op zes competenties 'uitstekend' (score 4). De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat de korpschef de grenzen van zijn beoordelingsruimte had overschreden door de norm voor 'boven de norm' zo strikt te interpreteren.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de korpschef wel degelijk de bevoegdheid had om een nadere invulling te geven aan het begrip 'boven de norm' en dat de uitleg in de vorm van een rekenkundige norm, waarbij 80% uitstekend vereist was, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling viel. De Raad verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarmee de afwijzing van de bevordering werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de ruimte die een korpschef heeft bij het vaststellen van beoordelingscriteria en de noodzaak voor een redelijke beleidsbepaling in het ambtenarenrecht.

Uitspraak

15/4013 AW
Datum uitspraak: 19 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 mei 2015, 14/6381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.J.M. van den Berg een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsvonden op 8 december 2016. Betrokkene is niet verschenen. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Penning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk bij de voormalige politieregio Zuid-Holland-Zuid, thans de Eenheid Rotterdam, in de functie van [functie 1] ([functie 1]).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3. Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de [functie 1]’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot bevordering van ambtenaren binnen de [functie 1] naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de stap van [functie 2]
(schaal 7) naar senior [functie 1] (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior [functie 1]’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
De leiding van het korps Zuid-Holland-Zuid heeft het criterium van een beoordeling “boven de norm” uitgelegd als 80% uitstekend (score 4). De bevordering is bedoeld voor politieambtenaren die bovenmatig functioneren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het beleid ten aanzien van het bevorderen bij excellerend presteren. Een medewerker kon op basis van dit beleid eerder bevorderd worden indien zijn functioneren als uitmuntend en voortreffelijk te kwalificeren was. In het Regionaal Management Team van het voormalige korps
Zuid-Holland-Zuid is de norm van 80% uitstekend na overleg met de ondernemingsraad vastgesteld. Er is voor een percentage gekozen, omdat meerdere functies met een verschillend aantal competenties op grond van het loopbaanbeleid HAP II voor bevordering in aanmerking kwamen.
1.5. Betrokkene heeft verzocht om bevordering naar de functie van senior [functie 1], schaal 8. Naar aanleiding van dit verzoek is op 27 augustus 2013 een beoordeling opgesteld over het tijdvak 2011 en 2012, die op 4 november 2013 is vastgesteld. De beoordeling bevat een potentieel beoordeling waarin is opgenomen dat gezegd kan worden dat betrokkene beschikt over de competenties om op termijn als senior-wijkteamlid te gaan functioneren. In de beoordeling zijn negen competenties beoordeeld, waarbij betrokkene op drie competenties “voldoende” (3) scoort en op zes competenties “uitstekend” (4). Blijkens het beoordelingsformulier zijn er vier mogelijke scores: 1=onvoldoende, 2=matig, 3=voldoende en 4=uitstekend.
1.6.
Bij besluit van 19 december 2013 heeft appellant afwijzend beslist op het verzoek om bevordering. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de beoordeling niet voldoet aan de norm
van 80% uitstekend (score 4).
1.7.
Bij besluit van 6 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 19 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 19 december 2013 herroepen en appellant opgedragen betrokkene te bevorderen naar de functie van senior [functie 1] met ingang van de datum waarop hij aan alle voorwaarden voldeed (maar niet eerder dan 1 november 2010). De rechtbank is van oordeel dat appellant de grenzen van zijn beoordelingsruimte heeft overschreden met het standpunt dat onder het vereiste van een beoordeling “boven de norm” moet worden verstaan een beoordeling waarbij het geheel van de functievervulling voor 80% met “uitstekend” (4) gewaardeerd is. Nu niet in geschil is dat de norm “voldoende” (3) is, kan een beoordeling met een eindscore hoger dan voldoende niet in redelijkheid anders worden aangemerkt dan als een beoordeling “boven de norm”. Bij het ontbreken van een eindscore is van een beoordeling “boven de norm” naar het oordeel van de rechtbank in beginsel sprake als op alle competenties in ieder geval een 3 wordt gescoord en als op meer dan de helft van de competenties hoger dan een 3 wordt gescoord.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank een onjuist oordeel heeft gegeven over de invulling die appellant heeft gegeven aan de term “boven de norm”.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) en 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1850) is de Raad van oordeel dat appellant de bevoegdheid toekomt een nadere invulling te geven aan het begrip “boven de norm” en dat de in dit geval daaraan gegeven nadere uitleg in de vorm van een rekenkundige norm - ten minste 80% uitstekend (score 4) - teneinde in aanmerking te komen voor bevordering naar senior [functie 1] binnen de grenzen blijft van een redelijke beleidsbepaling.
4.2.
Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J.L. Meijer

HD