ECLI:NL:CRVB:2017:1757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een AOW-uitkering aan appellant, geboren in 1937. Appellant had op 13 januari 2011 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), waarbij hij stelde in Nederland te hebben gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag op 21 maart 2011 afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellant daadwerkelijk in Nederland had gewoond en gewerkt. Dit besluit werd later in bezwaar en beroep door de rechtbank bevestigd.
Appellant heeft herhaaldelijk verzocht om herziening van de afwijzing, maar de Svb heeft telkens geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Svb terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft geconstateerd die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk verzekerd was voor de AOW en dat er bewijs was dat hij in Nederland had gewerkt, maar de Raad oordeelde dat de ingebrachte stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat appellant verzekerd was voor de AOW.
De Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij verzekerd is geweest voor de AOW, en heeft het hoger beroep afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.