ECLI:NL:CRVB:2017:174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/2395 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek bijzondere bijstand warmtetoeslag slaapkamer; onvoldoende gemotiveerd; opdracht nieuw besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor warmtetoeslag in de slaapkamer is behandeld. Appellanten, die sinds 1 september 2008 bijstand ontvangen, hebben op 2 februari 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor extra verwarmingskosten. De aanvraag werd gedaan door appellant, maar betreft ook appellante, die eveneens chronisch ziek is. De gemeente Rotterdam heeft op basis van medisch advies van de GGD besloten om alleen warmtetoeslag voor de woonkamer toe te kennen, omdat er geen medische noodzaak zou zijn voor extra stookkosten in de slaapkamer en badkamer. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de aanvraag ook voor appellante geldt en dat er wel degelijk een medische noodzaak is voor extra stookkosten in de slaapkamer en badkamer. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen medische noodzaak zou zijn voor de slaapkamer en badkamer. De Raad stelt vast dat de medische adviezen niet expliciet aangeven dat de extra stookkosten alleen voor de woonkamer zijn bedoeld. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

16.2395 PW

Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 maart 2016, 15/4668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant ] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2016. Namens appellanten is verschenen mr. drs. ir. Maduro BA. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 1 september 2008 bijstand laatstelijk ingevolge de Participatiewet, naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 2 februari 2015 hebben appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor een bijdrage in de extra kosten van verwarming (warmtetoeslag). Op het aanvraagformulier hebben zij opgegeven dat de bijdrage wordt aangevraagd voor appellant. Bij brief van
10 februari 2015 heeft een klantmanager, werkzaam bij de gemeente Rotterdam (klantmanager), aan de GGD Rotterdam-Rijnmond verzocht om ter beoordeling van de aanvraag een medisch advies uit te brengen. De klantmanager heeft hierbij het volgende opgemerkt:
“Betreft echtpaar, beiden heden telefonisch gesproken en zij geven aan beiden chronisch ziek te zijn. Gevraagd advies heeft dan ook betrekking op beiden.”.
1.3.
Op 26 februari 2015 heeft J. Spanjersberg (Spanjersberg), als arts verbonden aan
De GGD Rotterdam-Rijnmond (GGD), appellant medisch beoordeeld en op 27 februari 2015 advies uitgebracht. De arts heeft geconcludeerd dat er een medische noodzaak is voor warmtekosten in de huiskamer.
1.4.
Op 30 maart 2015 heeft K. Jhagru (Jhagru), eveneens als arts verbonden aan de GGD, appellante medisch beoordeeld. In een advies van 9 april 2015 heeft de arts geconcludeerd dat er een indicatie is voor extra stookkosten. Met een verwijzing naar de medische beoordeling van de echtgenoot van appellante gedaan door Spanjersberg, waarbij al een positief advies was afgegeven en op permanente basis, heeft Jhagru net als Spanjersberg geadviseerd dat er een medische noodzaak is voor warmtekosten in de huiskamer.
1.5.
Bij besluit van 24 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college aan appellanten bijzondere bijstand tot een bedrag van
€ 268,- toegekend voor warmtetoeslag in verband met ziekte. Hieraan heeft het college het volgende ten grondslag gelegd:
“[…]
Op 2 februari 2015 heeft belanghebbende een aanvraag voor bijzondere bijstand warmtetoeslag ingediend. Met het besluit van 24 april 2015 is reeds een bedrag van
€ 268,00 aan belanghebbende uitgekeerd als tegemoetkoming voor de warmtekosten in de woonkamer.
[…]
Extra warmtetoeslag per jaar
Woonkamer: € 268,-
Slaapkamer: € 327,-
Badkamer: € 109,-
Totaal: € 704,-
[appellant ] heeft aangevoerd dat hij extra warmtetoeslag voor de gehele woning wilt ontvangen. Ten aanzien hiervan merken wij op dat [appellant ] op 11 februari 2015 vrijwillig heeft meegewerkt aan een onafhankelijke medische advies van de GGD. Aan de hand van dit onderzoek is op 27 februari 2015 een rapport opgesteld waarin de arts heeft geadviseerd om de toeslag slechts voor de woonkamer toe te kennen. De reden hiervoor is dat er in dit geval geen specifieke (medische) handelingen worden verricht in de slaap- en badkamer. Daarom wordt [appellant ] geacht in de slaap- en badkamer zelf zijn lichaamstemperatuur op peil te houden. In de slaapkamer zou het gebruik van bijvoorbeeld voldoende beddengoed als adequaat beschouwd kunnen worden en in de badkamer zou de verwarming op een gebruikelijke temperatuur van 22-24 graden gezet kunnen worden. Hierbij verwijzen wij ook naar de volgende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: ECLI:NL:CRVB:2010:BN2583.
Verder is niet gesteld noch gebleken dat de situatie na het advies van 27 februari 2015 is verslechterd. Ook zijn er geen medische gegevens aangeleverd die afdoen aan dit advies.
Gelet op het bovenstaande zien wij geen reden om af te wijken van GGD advies waarin enkel warmtetoeslag voor de woonkamer wordt geadviseerd. Wij zijn dan ook van mening dat de warmtetoeslag terecht slechts voor de woonkamer is toegekend.”.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college de afwijzing van de aanvraag om warmtetoeslag voor de slaap- en badkamer kon baseren op het GGD-advies van 27 februari 2015. Nu de warmtetoeslag, blijkens de aanvraag, alleen is aangevraagd door appellant, was het college niet gehouden de GGD tevens te verzoeken onderzoek te doen naar de situatie van appellante. Wat ten aanzien van appellante is aangevoerd kan volgens de rechtbank dan ook onbesproken blijven. De aanvraag om warmtetoeslag is terecht alleen toegewezen voor de huiskamer.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een bijstandverlenend orgaan is gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming over de (medische) noodzaak van bepaalde verstrekkingen of voorzieningen te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als de GGD. In dat kader dient het bijstandverlenend orgaan zich er wel van te vergewissen of het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, of het geen onjuistheden bevat en of het deugdelijk is gemotiveerd.
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of ook warmtetoeslag had moeten worden toegekend voor de slaap- en badkamer.
4.3.
Appellanten hebben, samengevat, aangevoerd dat zij zowel in de woon- als in de slaapkamer verblijven en uiteraard ook gebruik maken van de badkamer. Vanwege hun medische gesteldheid is een toeslag voor de hele woning noodzakelijk. De aanvraag is weliswaar aangevraagd door appellant maar moet worden aangemerkt als ook te zijn gedaan voor appellante. Uit het medisch advies met betrekking tot appellante blijkt niet dat extra stoken niet zou gelden voor de slaap- en badkamer.
4.4.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, blijkt uit de gedingstukken voldoende dat de bijzondere bijstand voor de warmtetoeslag niet alleen is aangevraagd voor appellant maar ook voor appellante. In de in 1.2 vermelde adviesaanvraag van 10 februari 2015 vraagt de klantmanager bovendien nadrukkelijk om een advies voor beiden en de medische adviezen van 27 februari 2015 en 9 april 2015, zoals vermeld in 1.3 en 1.4 hebben betrekking op respectievelijk appellant en appellante. Daarbij komt dat in de naar aanleiding van de aanvraag opgestelde rapportage van 21 april 2015 aan de hand van voornoemde medische adviezen door de klantmanager is gemotiveerd dat bijzondere bijstand voor extra verwarmingskosten voor de woonkamer is aangewezen. De gemachtigde van het college heeft ter zitting bij de rechtbank bovendien meegedeeld dat in het bestreden besluit er vanuit is gegaan dat de toegekende warmtetoeslag voor de woonkamer voor beiden, appellant en appellante, is bedoeld.
4.5.
De Raad is met appellanten van oordeel dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd dat er geen medische noodzaak bestaat voor een warmtetoeslag in de slaap- en badkamer. Uit het advies van 9 april 2015 betreffende appellante blijkt dat zij weinig mobiel is, waardoor zij haar temperatuur niet op peil kan houden en er een indicatie voor extra stookkosten is. In dit advies is echter niet gemotiveerd dat deze indicatie voor extra stookkosten enkel de woonkamer betreft. Gelet op het hiervoor in 4.4 overwogene heeft het college bij het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd dat voor appellante geen medische noodzaak bestaat voor een warmtetoeslag in de slaap- en badkamer. Daarbij merkt de Raad overigens nog op dat de in 1.5 vermelde motivering over het op peil houden van de lichaamstemperatuur door appellant in de slaap- en badkamer met voldoende beddengoed en een gebruikelijke temperatuur, niet is gebaseerd op het GGD-advies van 27 februari 2015. Het college heeft dusdoende een geheel eigen uitleg gegeven aan dit GGD-advies. Uit de in het bestreden besluit genoemde uitspraak van 20 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2583 blijkt dat wel sprake was van een GGD-advies waarin de hiervoor genoemde motivering was gegeven.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep, in totaal € 1.980,-, voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juli 2015 gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 juli 2015;
- bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van
wat in deze uitspraak is overwogen en dat tegen de nieuw te nemen beslissing op het
bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.980,-;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van € 214,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) L.L. van den IJssel

HD