ECLI:NL:CRVB:2017:1739
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet en de gevolgen van het niet overleggen van gevraagde bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 25 juni 2015 een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd binnen de gestelde termijn. De appellant heeft aangevoerd dat hij door een blokkering van zijn bankpas niet in staat was om de afschriften tijdig te verkrijgen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant voldoende tijd had om de gevraagde documenten te overleggen en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de blokkering van zijn pas niet in staat was om de afschriften te verkrijgen. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt dat de termijn voor het indienen van de aanvraag en het afwijzingsbesluit in overeenstemming was met de wettelijke vereisten.
De uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard, wordt door de Raad bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.