ECLI:NL:CRVB:2017:1703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
16/451 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een functie binnen de Koninklijke Marechaussee en de beoordeling van de selectieprocedure door de minister van Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een functie binnen het bureau van een specifiek centrum. Na een selectieprocedure, waarin appellant gesprekken had met leden van de adviescommissie en een visiedocument had ingediend, werd hij door de commissie ongeschikt geacht voor de functie. De minister van Defensie heeft vervolgens besloten om de functie niet aan appellant toe te wijzen, wat leidde tot het indienen van een bezwaar door appellant.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Raad beoordeelde of de minister in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Raad oordeelde dat de minister het advies van de commissie ten grondslag had kunnen leggen aan zijn beslissing. De Raad benadrukte dat de beoordeling van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure beoordelingsvrijheid met zich meebrengt, en dat de rechter terughoudend moet zijn in de toetsing van deze beslissingen. De Raad concludeerde dat de minister niet onterecht had gehandeld door appellant niet voor de functie te selecteren, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad ging ook in op de argumenten van appellant over de selectieprocedure en de communicatie rondom de visiedocumenten. Hij oordeelde dat er geen strijd was met de selectiehandleiding en dat de minister niet verplicht was om de vacature opnieuw open te stellen, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad bevestigde dat de minister in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

16/451 MAW
Datum uitspraak: 20 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 december 2015, 15/3205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W.A. Herweijer hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door Herweijer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A.W.C. Naalden, A.M. van Pelt en [naam A] .

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee. Op 12 juni 2014 heeft hij zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van [naam functie] bij het bureau [naam bureau] van het [naam centrum] .
1.2.
Op 16 juni 2014 heeft appellant een oriëntatiegesprek gehad met het lid van de adviescommissie [naam adviescommissie X] en op 20 juni 2014 met het lid van de [naam commissie Y] . In aanvulling op de gesprekken heeft appellant desgevraagd een schriftelijke visie ingeleverd over de wijze waarop hij dacht invulling te geven aan de geambieerde functie.
1.3.
Op 23 juni 2014 is een selectieverslag opgesteld. De commissie, bestaande uit de voorzitter, twee leden en een P&O adviseur, heeft appellant op basis van de motivatiebrief, zijn cv, het visiedocument en de twee oriëntatiegesprekken ongeschikt geacht voor de geambieerde functie en geadviseerd de functie niet aan hem toe te wijzen, maar aan een andere kandidaat.
1.4.
Bij e-mailbericht van 9 juli 2014 heeft de minister appellant medegedeeld dat de geambieerde functie niet aan hem wordt toegewezen. Bij besluit van 26 maart 2015 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 9 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde, is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
4.2.
De minister heeft uiteengezet dat in het eerste gesprek, met [naam A] , de indruk was ontstaan dat appellant veel over zichzelf sprak, weinig vragen stelde en weinig openstond voor wederzijdse samenwerking. De ervaring van [naam B] in het tweede gesprek was hetzelfde. Uit het visiedocument van appellant, dat abstract van aard was, bleek dat hij de functie vanuit een begeleidend perspectief wilde invullen. Mede omdat de minister juist een verbindend persoon zocht, is appellant door de commissie ongeschikt geacht voor de functie. De Raad kan tegen deze achtergrond het afwijzende standpunt van de commissie niet voor onjuist houden.
4.3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijke en zorgvuldige selectieprocedure, omdat hem in strijd met de Handleiding selectieprocedure (handleiding) niet van te voren is verteld waarom voor een opdracht (de visie) is gekozen en wat de bedoeling daarvan was. Bovendien is aan appellant ten opzichte van de overige sollicitanten een andere boodschap meegegeven met betrekking tot de visie.
4.3.2.
In de handleiding is opgenomen dat het, naast een gesprek, mogelijk is om de sollicitanten een opdracht te laten uitvoeren. Indien niet van te voren aan de kandidaat duidelijk is gemaakt wat de bedoeling is en waarom voor een opdracht wordt gekozen, wordt afgeraden gebruik te maken van een opdracht. Anders dan appellant ziet de Raad niet dat in strijd met de handleiding is gehandeld, door appellant te verzoeken zijn visie op de invulling van de vacature op papier te zetten en dit als selectiemiddel te hanteren. De bedoeling van de visie was immers duidelijk, namelijk het verhelderen van de ideeën over de invulling van de vacature door de verschillende kandidaten. Niet vereist is dat het appellant van te voren duidelijk werd gemaakt welke manier van invulling van de vacature de minister prefereerde. Zoals de minister heeft gesteld, is dit niet aan de kandidaten medegedeeld, om zo sociaal wenselijke visies te voorkomen. Dat appellant een visie heeft uitgeschreven die haaks staat op de gewenste visie, leidt niet tot de conclusie dat het appellant niet duidelijk is gemaakt wat de bedoeling van de opdracht was. Tot slot is de Raad niet gebleken dat aan de overige twee kandidaten andere informatie over de bedoeling van de opdracht is verstrekt.
4.4.1.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat ten onrechte niet de voltallige selectiecommissie zich gelijkluidend naar de sollicitanten, meer specifiek naar appellant, heeft uitgelaten. De voorzitter is niet in beeld geweest en ook de P-functionaris is bij geen enkel gesprek aanwezig geweest, hetgeen volgens appellant niet transparant is.
4.4.2.
Hoewel appellant kan worden nagegeven dat niet geheel inzichtelijk is geworden op welke wijze de voorzitter en de P-functionaris bij het oordeel van de commissie zijn betrokken, staat vast dat het advies waarin appellant ongeschikt is geacht, door de voltallige commissie werd gedragen. Uit de handleiding volgt niet dat alle leden van commissie hun oordeel moeten baseren op gesprekken waarbij zij zelf aanwezig zijn geweest. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister dit advies niet bij zijn beoordeling zou hebben mogen betrekken.
4.5.1.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de vacature opnieuw opengesteld had moeten worden, omdat geen van de sollicitanten aan de gestelde eis(en) voldeed. Op pagina 10 van de handleiding staat immers dat, indien geen van de sollicitanten voldoet aan de gestelde eis(en), de commissie adviseert de vacature opnieuw open te stellen, al dan niet met aangepaste eisen, in overleg met [naam C] .
4.5.2.
De door appellant geambieerde functie is eerder, zonder resultaat, opengesteld geweest. Omdat ook de tweede openstelling in eerste instantie geen reacties opleverde, is gekozen voor het benaderen van mogelijke kandidaten. Enkele dagen voor de sluitingsdatum heeft appellant zijn belangstelling kenbaar gemaakt, waardoor er uiteindelijk drie kandidaten voor de functie waren. Geen van de kandidaten voldeed echter aan de gestelde opleidingseis. De Raad ziet hierin geen reden om aan te nemen dat de vacature in dit geval (wederom) opnieuw had moeten worden opengesteld. De handleiding lijkt niet te voorzien in een bijzondere situatie als de onderhavige, waarin het moeilijk was een (geschikte) kandidaat voor de vacature te vinden. In dit geval kon door de minister redelijkerwijs voor een andere aanpak worden gekozen, teneinde de vacature alsnog op korte termijn te vervullen. Appellant is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Hij was immers reeds op andere gronden ongeschikt geacht voor de functie, hetgeen niet anders zou zijn of worden indien de functie opnieuw zou zijn opengesteld. Het standpunt van appellant dat hij dan, met de wetenschap van nu, opnieuw zijn ambities voor de functie kenbaar zou hebben gemaakt, zulks vergezeld van zijn visiedocument gericht op de wens van de minister, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat appellant, zoals uit 4.2 blijkt, niet alleen op grond van zijn visiedocument voor de functie is afgewezen.
4.6.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5.2 leidt tot het oordeel dat de minister aan zijn beslissing over de toewijzing van de geambieerde functie het advies van de commissie ten grondslag heeft kunnen leggen en in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om die functie niet aan appellant toe te wijzen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD