ECLI:NL:CRVB:2017:1684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na herberekening maatmaninkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. De zaak betreft een geschil over de berekening van het maatmaninkomen van appellant, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 19 september 2013, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering met ingang van 25 september 2013. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een tussenuitspraak van 23 oktober 2014 geconstateerd dat het Uwv een gebrek had in de berekening van het maatmaninkomen, omdat de gehele maand december 2010 niet was meegenomen in de berekening. Het Uwv kreeg de kans om dit gebrek te herstellen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv dit gebrek had hersteld in een rapport van de arbeidsdeskundige van 7 november 2014, waarin het maatmaninkomen opnieuw was berekend. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. In hoger beroep voerde appellant aan dat het maatmaninkomen onjuist was vastgesteld en dat de urenomvang niet correct was berekend. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het gebrek was hersteld en dat de berekening van het maatmaninkomen correct was uitgevoerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad wees erop dat de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd waren en dat de berekening van het Uwv in overeenstemming was met de geldende regelgeving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2017.