ECLI:NL:CRVB:2017:1661
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een besluit over de toekenning van huishoudelijke zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Betrokkene, die huishoudelijke zorg ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit waarin het pgb voor het jaar 2013 werd gewijzigd en een deel van de eerder betaalde voorschotten werd teruggevorderd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was omdat het bezwaarschrift niet ondertekend was. Betrokkene had echter geen gelegenheid gehad om dit verzuim te herstellen, wat de rechtbank in haar uitspraak had erkend. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot de niet-ontvankelijkverklaring had kunnen komen, aangezien er geen twijfel bestond over de identiteit van betrokkene als afzender van het bezwaarschrift. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het bezwaar inhoudelijk beoordeeld had moeten worden. Tevens werd het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en werd het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.