ECLI:NL:CRVB:2017:1656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verrichte medische onderzoek zorgvuldig was. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E.M. Jacquemard, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de medische informatie die zij had ingediend.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zich op de eigen bevindingen mochten baseren en dat er geen medische onderbouwing was voor het standpunt van appellante dat zij op de datum in geding nog psychische beperkingen ondervond. De Raad heeft ook de geschiktheid van de voorgehouden functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze afdoende zijn gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor veroordeling in de proceskosten.