ECLI:NL:CRVB:2017:1651
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtskracht van een informatieve mededeling over het einde van een WW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 2002 ziek is en sinds 1 november 2007 werkloos, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 oktober 2012. In deze brief werd hem medegedeeld dat zijn WW-uitkering zou eindigen op 14 november 2012, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de aangevallen uitspraak niet rechtskracht heeft omdat deze niet is ondertekend door de rechter en de griffier. Hij heeft ook verzocht om schadevergoeding en de benoeming van deskundigen voor zowel financiële als medische zaken. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De Raad heeft geoordeeld dat de brief van het Uwv geen besluit was, maar een informatieve mededeling, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De gronden van de appellant met betrekking tot de ondertekening van de uitspraak en de verzoeken om deskundigen werden verworpen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een 'besluit' in de Awb en de noodzaak voor een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die gericht is op rechtsgevolg.