ECLI:NL:CRVB:2017:1651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
CRvB 15/1111 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtskracht van een informatieve mededeling over het einde van een WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 2002 ziek is en sinds 1 november 2007 werkloos, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 oktober 2012. In deze brief werd hem medegedeeld dat zijn WW-uitkering zou eindigen op 14 november 2012, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de aangevallen uitspraak niet rechtskracht heeft omdat deze niet is ondertekend door de rechter en de griffier. Hij heeft ook verzocht om schadevergoeding en de benoeming van deskundigen voor zowel financiële als medische zaken. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De Raad heeft geoordeeld dat de brief van het Uwv geen besluit was, maar een informatieve mededeling, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De gronden van de appellant met betrekking tot de ondertekening van de uitspraak en de verzoeken om deskundigen werden verworpen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een 'besluit' in de Awb en de noodzaak voor een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die gericht is op rechtsgevolg.

Uitspraak

15/1111 WW
Datum uitspraak: 3 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
9 januari 2015, 13/135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 22 augustus 2016 is een wrakingsverzoek van appellant buiten behandeling gesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/1230 WIA en 15/1247 ZW. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 januari 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij brief van 10 oktober 2012 heeft het Uwv appellant bericht dat, indien er niets in zijn situatie verandert, zijn uitkering loopt tot en met 14 november 2012.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 10 oktober 2012. Het Uwv heeft dat bezwaar bij beslissing op bezwaar van 15 november 2012 (bestreden besluit)
niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem de brief niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, maar moet worden gezien als een vooraankondiging van het aflopen van de WW-uitkering van appellant.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep benadrukt dat hij vanaf 2002 ziek is, vanaf
1 november 2007 werkloos en sinds 15 november 2012 moet leven van een kleine uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand, terwijl hij lijdt aan sarcoïdose, longemfyseem en astma, alle drie chronische ziektes. Appellant heeft betoogd dat de aangevallen uitspraak niet is voorzien van de handtekeningen van de rechter en de griffier en daarom geen rechtskracht heeft. Appellant heeft daaraan toegevoegd dat het aan hem verstrekte afschrift van de aangevallen uitspraak niet in overeenstemming is met artikel 21, eerste en tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013, omdat geen grosse is opgemaakt. Verder heeft hij vergoeding gevorderd van door hem geleden materiële en immateriële schade en verzocht om een deskundige te benoemen om de omvang van de schade vast te stellen. Daarnaast heeft appellant verzocht om de benoeming van een deskundige voor de medische zaken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de ondertekening van de aangevallen uitspraak en het niet naleven van artikel 21, eerste en tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013, slaagt niet. Volstaan wordt met een verwijzing naar de uitspraak van de Raad van heden in de zaak 15/1247 ZW.
4.2.
In deze zaak moet het karakter van de brief van het Uwv aan appellant van
10 oktober 2012 worden beoordeeld.
4.3.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder ‘besluit’ wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip ‘rechtshandeling’ wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.4.
De brief van 10 oktober 2012 bevat geen schriftelijke beslissing van het Uwv in de hierboven omschreven zin, maar uitsluitend een informatieve mededeling aan appellant over het einde van diens WW-uitkering. De brief heeft geen wijziging teweeggebracht in de rechtsverhouding tussen appellant en het Uwv en is daarom niet gericht op rechtsgevolg. Het oordeel van de rechtbank over het karakter van de brief van 10 oktober 2012 wordt dan ook onderschreven.
4.5.
Wat appellant verder heeft aangevoerd heeft geen betrekking op de inhoud van de aangevallen uitspraak en het daarin onderschreven standpunt van het Uwv over het karakter van de brief van 10 oktober 2012. Die gronden behoeven daarom geen bespreking en voor het benoemen van een medisch deskundige bestaat geen aanleiding.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Gegeven deze uitkomst is er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding. Het benoemen van een financieel deskundige is dan ook niet aan de orde.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Dogan

TM