In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 april 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een dwangsombesluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb van 10 april 2015, waarin hij schuldig nalatig werd verklaard over het jaar 2009. Na een reeks van correspondentie en besluiten, waaronder een ingebrekestelling door appellant, heeft de Svb uiteindelijk op 30 september 2015 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen.
De Raad overweegt dat er geen sprake is van een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de ingebrekestelling door appellant op 6 juli 2015 werd ingediend, terwijl de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor is de Svb geen dwangsom verschuldigd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het grootste deel, maar vernietigt deze voor zover de Svb niet is veroordeeld tot het betalen van het griffierecht. De Svb wordt nu verplicht om het griffierecht van € 45,- aan appellant te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige beslissingen door bestuursorganen en de voorwaarden waaronder dwangsommen kunnen worden opgelegd.