ECLI:NL:CRVB:2017:1622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
16/1647 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.J.M. Vernooij, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. dat haar persoonsgebonden budget (pgb) voor de AWBZ had ingetrokken. Het Zorgkantoor had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt, en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat was om haar belangen adequaat te behartigen en dat het Zorgkantoor verantwoordelijk was voor haar vertegenwoordiging. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende feiten heeft aangetoond die zouden wijzen op een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad heeft vastgesteld dat het Zorgkantoor het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante niet tijdig had gereageerd op het besluit van het Zorgkantoor. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1647 AWBZ
Datum uitspraak: 26 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 januari 2016, 15/3688 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J.M. Vernooij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Voor appellante is
mr. Vernooij verschenen. Het Zorgkantoor is niet vertegenwoordigd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellante voor het jaar 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Met ingang van
23 september 2013 heeft het Zorgkantoor het pgb ingetrokken.
1.2.
In een besluit van 18 juli 2014 heeft het Zorgkantoor het pgb voor de periode van
1 januari 2013 tot en met 23 september 2013 vastgesteld op € 1.162,57. Daarbij heeft het Zorgkantoor overwogen dat aan appellante een pgb is verleend van € 5.824,71, dat een verantwoordingsvrij bedrag geldt van € 182,19 en dat van de door appellante ingezonden verantwoording een bedrag van € 980,38 wordt goedgekeurd. Een bedrag van € 4.662,14 wordt van appellante teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Het Zorgkantoor heeft in een besluit van 7 mei 2015 (bestreden besluit 1) vastgesteld dat appellante niet binnen de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar heeft gemaakt en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, zodat het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard. In een later besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Zorgkantoor bestreden besluit 1 ingetrokken en het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2014 weer niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft appellantes beroep tegen bestreden besluit 1 op grond van artikel 6:19 van de Awb ook gericht geacht tegen bestreden besluit 2 en dat besluit in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, omdat het Zorgkantoor dit besluit niet heeft gehandhaafd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond heeft verklaard. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank de verantwoordelijkheid van een adequate vertegenwoordiging geheel bij de budgethouder, dus appellante, heeft gelegd. Dat terwijl zij evident niet in staat is haar belangen te begrijpen, laat staan enig besef te hebben hoe zij voor een adequate vertegenwoordiging kan zorgen om haar belangen te verdedigen. Ten onrechte heeft de rechtbank gewezen op de ouders. Appellante is meerderjarig en haar ouders zijn geen bewindvoerder. Appellante kan ook geen beroep doen op een bewindvoerder, omdat zij deze niet heeft. Ten slotte had de rechtbank het Zorgkantoor moeten wijzen op zijn verantwoordelijkheid. Het Zorgkantoor was op de hoogte van het feit dat appellante het niet eens was met de terugvordering. Verder was het Zorgkantoor op de hoogte van de onbekwaamheid van appellante. Het Zorgkantoor had de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar moeten achten.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is (uitsluitend) in geschil of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet in staat was om zelf zorg te dragen voor een afhandeling van haar post en administratie. Het lag daarom op de weg van haar familie om daarvoor een voorziening te treffen. Het is de Raad niet gebleken dat dit niet mogelijk was. Dat de ouders van appellante spaarzaam Nederlands spreken is daarvoor onvoldoende. De vader van appellante heeft met het Zorgkantoor ook in het Engels gecommuniceerd. Verder kan de Raad appellante niet volgen in de stelling dat het aan het Zorgkantoor duidelijk was dat zij het niet eens was met de terugvordering. De brieven die namens appellante aan het Zorgkantoor zijn gestuurd vóór het besluit van 18 juli 2014 gaan (logischerwijs) niet over deze terugvordering. Alles bijeengenomen, betekent dit dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.H.J. van Haarlem

TM