ECLI:NL:CRVB:2017:1606
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische toestand van appellante
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld wegens psychische en lichamelijke klachten. Appellante was werkzaam als kinderleidster/pedagogisch medewerker en had zich op 16 februari 2014 ziek gemeld. Op 14 april 2014 besloot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering te beëindigen, omdat appellante op dat moment weer geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. Appellante stelde dat haar gezondheidsklachten op de datum van de beëindiging van de uitkering haar werkvermogen belemmerden, en voegde verklaringen van haar therapeuten toe ter ondersteuning van haar standpunt.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts had geen objectieve medische onderbouwing gevonden voor de klachten van appellante, en concludeerde dat zij in staat was haar werkzaamheden te verrichten. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de informatie van appellante's therapeuten niet leidde tot een andere conclusie over haar medische toestand op de datum in geding. De Raad bevestigde daarmee de beëindiging van de ZW-uitkering en verklaarde het hoger beroep ongegrond.