ECLI:NL:CRVB:2017:1602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- G.M.G. Hink
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand in verband met inkomsten uit werkzaamheden en de vrijlating van 25% voor ouderen en jongeren
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellante en haar partner M, die sinds 6 januari 2009 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft op 30 januari 2014 een uitzendbaan aanvaard, terwijl M op 27 januari 2014 heeft gemeld dat hij op oproepbasis aan het werk gaat. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 19 mei 2014 besloten dat de inkomsten van appellante en M in mindering worden gebracht op de bijstand, met een vrijlating van 25% van de inkomsten uit arbeid tot een maximum van € 193,- per maand voor een periode van zes maanden. Dit besluit is later door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen zijn in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college ten onrechte de herziening van de bijstand heeft doorgevoerd en dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat het beleid van het college een redelijke en objectieve grond vormt voor het onderscheid tussen ouderen en jongeren met betrekking tot de vrijlating van inkomsten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet kan terugvallen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door het college. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van appellante niet slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.