ECLI:NL:CRVB:2017:1600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
16/1679 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening aan dakloze op basis van onjuiste verblijfplaatsinformatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een dakloze, had op 2 april 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Hij gaf aan op twee locaties in Amsterdam te verblijven, maar tijdens meerdere locatiebezoeken door de gemeente Amsterdam werd hij niet aangetroffen. De gemeente concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag ongegrond.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) onzorgvuldig was en dat hij wel degelijk op de opgegeven locaties aanwezig was. De Raad overwoog dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat hij dakloos was en dat hij de nodige duidelijkheid moest verschaffen over zijn verblijfplaats. De Raad concludeerde dat de handhavingsspecialisten van de DWI de juiste locaties hadden bezocht en dat de appellant niet was aangetroffen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor aanvragers van bijstand en de noodzaak om controleerbare gegevens te verstrekken over hun verblijfplaats. De Raad oordeelde dat de appellant niet aan deze verplichting had voldaan, waardoor zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon.

Uitspraak

16/1679 PW
Datum uitspraak: 25 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 februari 2016, 15/5503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] wonende op een onbekend adres (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A. Adjiembaks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 17 januari 2017 heeft mr. Adjiembaks zich onttrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2017. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 2 april 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Daarbij heeft appellant opgegeven dat hij dakloos is. Op 9 april 2015 heeft appellant een zogenoemd zevendagenformulier ingeleverd. Daarop heeft hij vermeld dat hij in de periode van 2 april 2015 tot en met 8 april 2015 op twee locaties in Amsterdam heeft verbleven. De eerste locatie bevindt zich in een speeltuin tussen het metrostation [metrostation] en de flat [flat], aan de voorzijde waar de speeltuin is, naast het tennisveld op de bank ([metrostation]). De tweede locatie bevindt zich in het park bij de Gaasperplas (Gaasperplas). Op het formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze” heeft hij op 14 april 2015 vermeld dat hij op beide genoemde locaties verblijft tussen 00.00 uur en 8.00 uur op een groen bankje. Appellant heeft op 14 april 2015 een aanvraag om bijstand ingediend.
1.2.
De afdeling Controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 april 2015. Uit het rapport van 30 april 2015 blijkt dat handhavingsspecialisten van de DWI op 23 april 2015 tussen 6.15 uur en 6.30 uur, op 29 april 2015 tussen 5.45 uur en 5.48 uur en op 30 april 2015 tussen 5.40 uur en 5.50 uur een bezoek hebben afgelegd op de door appellant opgegeven locatie [locatie]. Appellant is daar niet aangetroffen. Daarnaast hebben de twee handhavingsspecialisten op 23 april 2015 omstreeks 6.40 uur, op 29 april 2015
omstreeks 6.10 uur en op 30 april omstreeks 5.55 uur een bezoek afgelegd op de door appellant opgegeven locatie [metrostation]. Ook op deze locatie is appellant niet aangetroffen.
1.3.
Bij besluit van 6 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juli 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat appellant tijdens de locatiebezoeken op
23 april 2015, 29 april 2015 en 30 april 2015 niet is aangetroffen op de opgegeven locaties.
Appellant heeft de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen juiste opgave te doen van zijn feitelijke verblijfplaats en het college niet tijdig in te lichten over een eventuele wijziging in zijn woon- en leefsituatie. Als gevolg daarvan kan zijn feitelijke verblijfplaats niet worden vastgesteld en daarom ook niet het recht op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het onderzoek door de DWI onzorgvuldig is geweest. Afgezien van het feit dat de rapportage zeer summier is, is daarnaast de informatie feitelijk onjuist. Appellant was wel degelijk tijdens de locatiebezoeken aanwezig op de locatie [metrostation]. Hij sliep op de groene bankjes die zich naast de trainingstoestellen in het groen tussen het [metrostation] metrostation en de flat [flat] bevinden. Uit de omstandigheid dat de handhavingsspecialisten de groene bankjes tijdens de locatiebezoeken niet hebben gezien, volgt volgens appellant dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarnaast is het onjuist dat de rechtbank het voldoende acht dat de handhavingsspecialisten de verklaringen naderhand wat bijstellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 2 april 2015 (datum melding) tot en met
6 mei 2015 (datum afwijzing).
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt
dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist ook om vast te stellen dat hij dakloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2360) moeten de daklozen die een zwervend bestaan leiden worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen en is voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang. Aangezien het hier gaat om een besluit op aanvraag, was het aan appellant om aannemelijk te maken dat hij een zwervend bestaan leidde.
4.4.
Het betoog van appellant komt er op neer dat de handhavingsspecialisten niet op de juiste plek hebben gekeken bij [metrostation], waar hij op de drie genoemde data verbleef.
4.5.
Gelet op de bevindingen van de handhavingsspecialisten als vermeld in 1.2 moet worden geconcludeerd dat appellant een onjuiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats. Appellant is op genoemde data niet aangetroffen op de locatie [metrostation] waar hij stelt alle drie de nachten te hebben verbleven. Anders dan appellant heeft betoogd, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de handhavingsspecialisten dat zij de juiste locatie hebben bezocht. Uit het rapport blijkt dat de handhavingsspecialisten tijdens het bezoek aan de locatie [metrostation] de openbare ruimte met speelplaatsjes tussen metrostation [metrostation] en flat [flat] hebben bezocht. Daarbij hebben zij alle bankjes bezocht die in dat gebied staan. Daarnaast hebben drie handhavingsspecialisten ter zitting in beroep een nadere verklaring gegeven over de locatiebezoeken. Uit deze verklaringen volgt dat zij aan de andere kant van de tennisbaan hebben gekeken, waar appellant stelt te hebben gelegen. Anders dan appellant stelt, hebben de handhavingsspecialisten hun verklaringen uit het rapport ter zitting van de rechtbank niet bijgesteld, maar hebben zij verduidelijkt op welke plekken bij [metrostation] zij hebben gezocht. Uit deze verklaringen volgt dan ook dat de handhavingsspecialisten daadwerkelijk de door appellant opgegeven locatie hebben bezocht en dat appellant daarbij niet is aangetroffen. Anders dan appellant meent, is de enkele stelling dat de rapportage summier is, het park met een auto is bezocht terwijl dit verboden is en de bankjes een andere kleur hebben dan hij heeft opgegeven niet voldoende om te twijfelen aan de verklaringen van de handhavingsspecialisten dat zij wel degelijk achter de tennisbaan hebben gekeken waarvan appellant heeft opgegeven daar te slapen. Hierbij is van belang dat de verklaring van de handhavingsspecialisten ter zitting van de rechtbank dat de kleur van de bankjes wellicht door de schemer niet zijn opgemerkt, niet onaannemelijk voorkomt. Het college heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door een onjuiste opgave te doen van zijn verblijfplaats, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) C.A.E. Bon

HD