ECLI:NL:CRVB:2017:1591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
16/6179 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen herziening studiefinanciering en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Kiewitt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering herzag en een bedrag van € 1.418,43 terugvorderde. De minister verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellant stelde in hoger beroep dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, omdat hij zijn bezwaarschrift op 28 mei 2015 had ingediend.

De Raad oordeelde dat het op de appellant lag om aannemelijk te maken dat hij tijdig bezwaar had gemaakt. De enkele stelling van appellant, die ter zitting werd bevestigd door zijn broer, was niet voldoende om aan te tonen dat het bezwaarschrift op tijd was verzonden. Bovendien had appellant tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de tijdigheid van zijn bezwaar. De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig bezwaar had ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Daarom bevestigde de Raad de beslissing van de minister om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de indiener om dit aan te tonen. De Raad wees ook op de regels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot de termijn voor het indienen van bezwaar en beroepschriften.

Uitspraak

16/6179 WSF
Datum uitspraak: 24 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016, 15/4423 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam], zijn broer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft de minister de aan appellant op grond van de Wet studiefinanciering 2000 toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat appellant vanaf 1 oktober 2014 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Bij dat besluit is een bedrag van € 1.418,43 van appellant teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 2 september 2015 (bestreden besluit) heeft de minister, voor zover hier van belang, het op 23 juni 2015 ontvangen bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2015 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Appellant heeft aangevoerd dat hij wél tijdig bezwaar heeft gemaakt, nu hij zijn bezwaarschrift – in tegenstelling tot hetgeen door de minister wordt verklaard – reeds op 28 mei 2015 bij de minister heeft ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
In geschil is of appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 april 2015. Voorop wordt gesteld dat het op de weg van appellant ligt om aannemelijk te maken dat hij tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. De enkele stelling van appellant – eerst ter zitting bevestigd door zijn broer – dat hij zijn bezwaarschrift op 28 mei 2015 naar de minister heeft gestuurd, is niet voldoende om aannemelijk te achten dat dit bezwaarschrift is verzonden. Daar komt nog bij dat appellant gedurende de procedure tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over (de tijdigheid van) de indiening van zijn bezwaarschrift. Zo heeft appellant eerder te kennen gegeven dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt, omdat hij gedurende de bezwaartermijn op vakantie is geweest.
4.3.
Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig zijn bezwaarschrift heeft ingediend en er van een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken, heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2015 terecht niet‑ontvankelijk verklaard.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2017.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Gayir

KP