Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant door het Uwv. Appellant had zich op 23 mei 2013 ziek gemeld vanwege rugklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 28 februari 2014, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om functies te vervullen die medisch geschikt werden geacht. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 23 juni 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. In beroep bij de rechtbank Rotterdam werd het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beoordeling van appellant juist was. Appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij zijn eerdere gronden herhaalde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte informatie niet leidde tot een ander oordeel over zijn beperkingen en dat de rechtbank terecht de medische beoordeling van het Uwv had onderschreven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.