ECLI:NL:CRVB:2017:1571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de gevolgen van psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellante, die voorheen als medewerker werkte, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) na haar ziekmelding op 10 september 2013. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante vanaf 9 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar loon te verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 10 maart 2017 heeft appellante haar standpunten herhaald, waarbij zij stelde dat de onderzoeken niet aan de eisen voldeden en dat haar arbeidsongeschiktheid onjuist was ingeschat. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een schadevergoeding of proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordelingen in het kader van de Ziektewet en de criteria voor het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om werk te verrichten dat binnen haar belastbaarheid viel, en dat de door het Uwv geselecteerde functies niet ongeschikt waren.