ECLI:NL:CRVB:2017:1559
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Eerstejaars ZW-beoordeling en recht op ziekengeld na ongeschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als kamermeisje werkte, had zich op 29 december 2013 ziek gemeld na een verkeersongeval. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 2 december 2014, werd vastgesteld dat zij ongeschikt was voor haar eigen werk, maar dat er wel benutbare mogelijkheden waren. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot het besluit van het Uwv om haar ziekengeld per 18 maart 2015 te beëindigen.
Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij sterker beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was weergegeven. De Raad beoordeelde de argumenten van appellante en concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hun medisch onderzoek hadden verricht en dat er geen aanleiding was om aan de inschatting van haar belastbaarheid te twijfelen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante met de geselecteerde functies meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.