In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had verzocht om vergoeding van tolgelden voor het gebruik van de Westerscheldetunnel via t-tags. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen uitdrukkelijke toezegging was gedaan door het bevoegde orgaan dat deze kosten vergoed zouden worden tot het einde van haar functievervulling. De Raad oordeelde dat het feitelijk blijven uitbetalen van deze kosten niet gelijkgesteld kan worden met een toezegging. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd.
De appellante had eerder een verzoek ingediend op basis van de hardheidsclausule in het Verplaatsingskostenbesluit Defensie, maar dit verzoek werd ook afgewezen. De minister van Defensie had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 10 maart 2017 werd duidelijk dat de commandant van de Koninklijke Marechaussee een afbouwregeling had getroffen voor andere medewerkers, maar deze was aan appellante per abuis niet aangeboden. De Raad besloot dat de commandant het griffierecht en de proceskosten van appellante moest vergoeden, omdat de commandant in beroep en hoger beroep in de kosten was veroordeeld tot een totaalbedrag van € 1.485,-.
De Raad concludeerde dat er geen grond was voor de vergoeding van de tolgelden op basis van het vertrouwensbeginsel, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke toezeggingen van het bevoegde gezag en de noodzaak voor ambtenaren om zich te baseren op schriftelijke afspraken.