ECLI:NL:CRVB:2017:1538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
16/2570 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van tolgelden voor gebruik van de Westerscheldetunnel door ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, had verzocht om vergoeding van tolgelden voor het gebruik van de Westerscheldetunnel via t-tags. Dit verzoek werd afgewezen omdat er geen uitdrukkelijke toezegging was gedaan door het bevoegde orgaan dat deze kosten vergoed zouden worden tot het einde van haar functievervulling. De Raad oordeelde dat het feitelijk blijven uitbetalen van deze kosten niet gelijkgesteld kan worden met een toezegging. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Raad bevestigd.

De appellante had eerder een verzoek ingediend op basis van de hardheidsclausule in het Verplaatsingskostenbesluit Defensie, maar dit verzoek werd ook afgewezen. De minister van Defensie had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 10 maart 2017 werd duidelijk dat de commandant van de Koninklijke Marechaussee een afbouwregeling had getroffen voor andere medewerkers, maar deze was aan appellante per abuis niet aangeboden. De Raad besloot dat de commandant het griffierecht en de proceskosten van appellante moest vergoeden, omdat de commandant in beroep en hoger beroep in de kosten was veroordeeld tot een totaalbedrag van € 1.485,-.

De Raad concludeerde dat er geen grond was voor de vergoeding van de tolgelden op basis van het vertrouwensbeginsel, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke toezeggingen van het bevoegde gezag en de noodzaak voor ambtenaren om zich te baseren op schriftelijke afspraken.

Uitspraak

16/2570 MAW, 16/4715 MAW
Datum uitspraak: 20 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 maart 2016, 15/7506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Defensie (minister)
en
de Commandant Koninklijke Marechaussee district zuid (commandant)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P. Arts hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit van 5 juli 2016 (nader besluit) van de commandant ingezonden.
Mr. Arts heeft een reactie op het verweerschrift en het nadere besluit gegeven.
De minister heeft desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Voor appellante is verschenen mr. Arts. De minister en de commandant hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Verkroost.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam als [functie] bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Na een tijdelijke tewerkstelling vanaf 2 september 2013 is appellante vanaf juni 2015 geplaatst op de [Brigade] . Per 1 januari 2015 heeft appellante - net als haar collega’s - de ter beschikking gestelde t-tag, een pas waarmee de betaling van de tolgelden voor de Westerscheldetunnel door het ministerie van Defensie werden betaald, moeten inleveren, omdat de regelgeving de vergoeding van die kosten niet toelaat en voortzetting van de praktijk om deze kosten desondanks te vergoeden onwenselijk is.
1.2.
Het verzoek van appellante van 29 januari 2015, om met toepassing van de in artikel 31 van het Verplaatsingskostenbesluit Defensie (VKBD) neergelegde hardheidsclausule vanaf
1 januari 2015 de tolgelden voor het gebruik van de Westerscheldetunnel via t-tags te blijven vergoeden, is bij besluit van 17 maart 2015 afgewezen. De minister heeft het daartegen gemaakte bezwaar, waarbij appellante zich ook had beroepen op het door de jarenlange gedoogpraktijk bij haar gewekte vertrouwen, bij besluit van 15 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellante op de hardheidsclausule en op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
3.1.
Bij het nader besluit heeft de commandant alsnog een afbouwregeling getroffen van
€ 684,-. Dat is een vergoeding van de toegenomen reiskosten van € 136,80 per maand, gedurende vijf maanden vanaf 1 januari 2015. Anders dan aan de collega’s van appellante die in dezelfde situatie verkeerden, was deze afbouwregeling aan haar per abuis nog niet aangeboden. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van de commandant toegelicht dat de periode van de afbouwregeling een derde is van de periode waarin de t-tag is gebruikt.
3.2.
De Raad zal het nader besluit op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrekken.
4. Appellante meent dat de praktijk om ook na de intrekking van de vigerende mandaatbeschikking per 1 augustus 2008 aan medewerkers van de KMar die voor hun woon-werkverkeer gebruik maakten van de Westerscheldetunnel de tolgelden daarvan te blijven vergoeden, gekwalificeerd kan worden als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van het bevoegde gezag. Deze praktijk dient te worden voortgezet tot aan het einde van haar functievervulling. Het alsnog toekennen van de afbouwtoelage is voor haar geen aanleiding om het hoger beroep in te trekken.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het VKBD wordt verstaan onder bevoegd gezag: de bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen autoriteiten.
5.1.2.
Ingevolge artikel 1 van de Verplaatsingskostenregeling defensie (VKRD) wordt in deze regeling verstaan onder bevoegd gezag: de Commandant Koninklijke Marechaussee voor het desbetreffende commando.
5.1.3.
Ingevolge artikel 31 van het VKBD kan de minister van de artikelen 2 tot en met 29 afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regelgeving beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het VKBD en de VKRD geen ruimte bieden voor vergoeding van tolgelden. Op grond van een mandaatbeschikking werden de tolgelden toch vergoed. Met ingang van 1 augustus 2008 is deze mandaatbeschikking ingetrokken. Bij de KMar is de vergoedingenpraktijk desondanks daarna voortgezet tot 1 januari 2015.
5.3.
Appellante heeft tegen het nadere besluit geen concrete gronden ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vergoeding van tolgelden aan appellante op grond van het vertrouwensbeginsel moet worden voortgezet. Het antwoord hierop is ontkennend; anders dan appellante heeft gesteld is immers geen sprake van een aan haar gedane uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan, inhoudende dat de tolgelden tot aan het einde van haar functievervulling zullen worden vergoed. Het feitelijk blijven uitbetalen kan niet op één lijn worden gesteld met zo’n toezegging.
5.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het beroep tegen het nadere besluit zal ongegrond worden verklaard.
6. Nu pas in hoger beroep aan het licht is gekomen dat de commandant aan appellante, in tegenstelling tot haar collega’s die in eenzelfde situatie verkeerden, ten onrechte geen afbouwregeling had aangeboden, ziet de Raad wel aanleiding om gebruik te maken van zijn in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te bepalen dat de commandant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt en hem te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot aan het moment dat het nader besluit is genomen. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 495,- in hoger beroep, in totaal € 1.485,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 5 juli 2016 ongegrond;
  • bepaalt dat de commandant aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt;
  • veroordeelt de commandant in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) W.A.M. Ebbinge

TM