ECLI:NL:CRVB:2017:1536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
15/6296 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor bevordering van politieambtenaar en de rol van peilmomenten in het beoordelingsbeleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie, waarin zijn verzoek om bevordering werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet beschikte over een beoordeling binnen de referteperiode van 1 november 2008 tot en met 31 december 2012. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de keuze van de korpschef om 31 december 2012 als peildatum te hanteren voor de beoordeling niet onredelijk was.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de keuze van een peilmoment voor de beoordeling een ongeoorloofde beperking is van het landelijke beleid, dat geen peilmoment kent. De korpschef heeft ter zitting erkend dat het een beoordeling boven de norm betreft en heeft meegedeeld het bestreden besluit niet langer te handhaven. Partijen zijn overeengekomen dat advies zal worden gevraagd aan de leidinggevende over de te verwachten geschiktheid van de appellant voor de functie van [functie 2] en dat in het geval van een negatief advies, de appellant de mogelijkheid krijgt om zijn geschiktheid aan te tonen via een assessment.

De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en heeft de aangevallen uitspraak vernietigd. Het beroep van de appellant is gegrond verklaard, het besluit van 20 januari 2015 is vernietigd en de korpschef is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.980,-.

Uitspraak

15/6296 AW, 15/7340 AW
Datum uitspraak: 20 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 juli 2015, 15/1227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.B. van Doorn.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk met ingang van 1 oktober 2009 in de functie van [functie 1] bij de [vakgebied] van de voormalige politieregio [regio 1].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire) in werking getreden. Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in de bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met [functie 2] in de [vakgebied]’. Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de [vakgebied] naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de stap van [functie 1] [vakgebied] (schaal 7) naar [functie 2] [vakgebied] (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor [functie 2] [vakgebied]’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf
1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Het loopbaanbeleid voor bevordering van schaal 7 naar schaal 8 is met ingang van 1 januari 2013 beëindigd.
1.3.
In april 2013 zijn door de Adviescommissie Loopbaanbeleid [vakgebied] van het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) nadere uitvoeringsafspraken vastgelegd. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vastgelegd: “De aanvraagdatum voor doorstroom in het kader van HAP II moet op uiterlijk 31 december 2012 liggen. Nieuwe aanvragen ná
31 december 2012 worden niet meer in behandeling genomen. (…) Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan 2 jaar) is hierin leidend.”
1.4.
Nadat binnen de [regio 2] aanvankelijk verzoeken om bevordering wegens zwaarwegend dienstbelang werden afgewezen, is op 7 februari 2013 in een overleg van het CGOP besloten dat alle voor 1 januari 2013 ingediende aanvragen (opnieuw) in behandeling worden genomen conform de circulaire. Voorts zijn met de ondernemingsraad nadere afspraken vastgesteld ter uitwerking van het vereiste van een beoordeling boven de norm en vastgelegd in een beleidsdocument van 26 november 2013 (beleidsdocument). Dit luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “Het vakmanschap moet worden aangetoond door middel van een recente beoordeling boven de norm. De beoordeling moet zijn opgemaakt tussen
1 november 2008 en 1 januari 2013. Een dergelijke beoordeling mag geen A en/of B-score bevatten en moet ten minste 5 D-scores laten zien waarvan 2 D-scores in de kolom Professionaliteit, 2 D-scores in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en 1 D-score in de kolom Resultaten. De beoordeling gaat over de [vakgebied] ervaring en heeft plaatsgevonden in het tijdvak 1-11-2010 tot en met 31-12-2012 (einde regeling).”
1.5.
Omdat niet in iedere beoordeling standaard de verwachte geschiktheid is opgenomen voor de naast hogere functie, is blijkens punt 7 van het beleidsdocument het volgende overeengekomen:
“A indien een [functie 1] aan alle criteria voldoet en een positief oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor [functie 2] [vakgebied] in de relevante beoordeling dan is aan alle eisen voldaan en kan betrokkene worden bevorderd;
B indien een [functie 1] aan alle criteria voldoet maar geen oordeel heeft over de verwachte geschiktheid voor [functie 2] [vakgebied] in de relevante beoordeling dan mag betrokkene door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen en C indien een [functie 1], naar aanleiding van een vraag van de Eenheidsleiding, een negatief oordeel kreeg van zijn leidinggevende over de verwachte geschiktheid voor [functie 2] [vakgebied] dan mag betrokkene alsnog door middel van een assessment die verwachte geschiktheid aantonen. Partijen beogen daarmee te bewerkstelligen dat mogelijke ongelijkheid bij die eerdere negatieve oordelen, te niet wordt gedaan.” Tot 1 februari 2014 kon door de politieambtenaren een verzoek om bevordering tot [functie 2] [vakgebied] worden ingediend.
1.6.
Op 29 oktober 2013 is een beoordeling opgemaakt van het functioneren van appellant. Bij brief van 20 januari 2014 heeft appellant verzocht om hem per 1 januari 2013 te beoordelen naar de functie van [functie 2] [vakgebied]. Bij besluit van 28 maart 2014 is dat verzoek afgewezen. Aan die afwijzing ligt ten grondslag dat appellant niet beschikt over een beoordeling als [functie 1] binnen de referte periode van 1 november 2008 tot en met 31 december 2012. De beoordeling van appellant van 29 oktober 2013 valt buiten dat tijdvak. De hardheidscommissie heeft geen reden gezien om van deze voorwaarde af te wijken. Het bezwaar van appellant tegen dat besluit is bij besluit van 20 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat de beleidsmatige keuze van de korpschef om 31 december 2012 als peildatum te hanteren voor de beoordeling niet onredelijk of onbegrijpelijk is. Dat medewerkers binnen de eenheid op een later moment dan 1 januari 2013 een aanvraag konden indienen, omdat de eenheid eerder geen uitvoering behoefde te geven aan het loonbaanbeleid, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat dat niet afdoet aan het feit dat de periode waarop de beoordeling ziet voor een aanzienlijk deel buiten het beoordelingstijdvak van 1 november 2010 tot en met
31 december 2012 valt.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad heeft eerder overwogen dat de keuze van een peilmoment waarop de beoordeling uiterlijk moet zijn vastgesteld, een ongeoorloofde beperking is van het landelijke beleid dat geen peilmoment kent voor de beoordeling. Verwezen wordt naar de uitspraak van 2 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2072).
3.2.
Ter zitting heeft de korpschef erkend dat het een beoordeling boven de norm betreft en, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak, meegedeeld het bestreden besluit niet langer te handhaven.
3.3.
Partijen zijn ter zitting tot de overeenstemming gekomen dat advies zal worden gevraagd aan de leidinggevende over de te verwachten geschiktheid van appellant voor de functie van [functie 2] [vakgebied] en dat in het geval van een negatief advies, appellant de mogelijkheid wordt geboden van een assessment. Daarna zal de korpschef een nieuwe beslissing op het bezwaar nemen.
3.4.
De conclusie is dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
3.5.
De gronden van het incidenteel hoger beroep behoeven geen bespreking meer.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, het beroep gegrond moet worden verklaard, het bestreden besluit moet worden vernietigd en de korpschef een nieuwe beslissing op het bezwaar zal moeten nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen het door de korpschef te nemen nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4. Aanleiding bestaat de korpschef op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 990,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 990,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 januari 2015 en bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing
op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de
Raad beroep kan worden ingesteld;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 415,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) W.A.M. Ebbinge

HD