In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef onterecht had geweigerd om betrokkene, een politieambtenaar, te bevorderen naar de functie van senior [functie]. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van betrokkene niet voldeed aan de norm van 'boven de norm', zoals vastgesteld in het loopbaanbeleid van de politie. De korpschef had de beoordeling van betrokkene gewijzigd, maar de rechtbank oordeelde dat deze wijziging niet in lijn was met eerdere functioneringsverslagen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef de bevoegdheid had om de beoordeling aan te passen en dat de norm van 80% uitstekende scores redelijk was. De Raad concludeert dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de scores in de beoordeling onhoudbaar zijn. Het hoger beroep van de korpschef slaagt, terwijl het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van 2 juni 2014 wordt ongegrond verklaard.