Uitspraak
A.H.G. Boelen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
4 september 2014 is herroepen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 13 januari 2010 arbeidsongeschikt is door fysieke en psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had op 4 september 2014 besloten dat deze uitkering zou eindigen op 12 november 2014, waarna appellante recht zou hebben op een loonaanvullingsuitkering. Na bezwaar van appellante concludeerde het Uwv op 19 november 2014 dat zij vanaf 12 november 2014 recht had op een IVA-uitkering, wat betekende dat het eerdere besluit werd herroepen.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat zij geen procesbelang zou hebben. Appellante had immers de maximale uitkering ontvangen en kon niet aantonen waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar het Uwv stelde dat de rechtbank correct had geoordeeld dat appellante geen hogere uitkering kon krijgen dan de IVA-uitkering die haar was toegekend.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen actueel belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit, aangezien het Uwv volledig aan haar tegemoet was gekomen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.