ECLI:NL:CRVB:2017:1485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
15/4414 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een brief van het Uwv inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ontvankelijkheid van een bezwaar. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uwv van 8 december 2014, waarin zij werd geïnformeerd over haar WIA-uitkering en de noodzaak om zich in te schrijven in de basisregistratie personen van haar gemeente. Het Uwv verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de brief niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, met de overweging dat de brief van het Uwv geen rechtsgevolg teweegbracht en derhalve niet als een besluit kon worden beschouwd. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat de brief van 8 december 2014 niet gericht is op enig rechtsgevolg en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder een bezwaar ontvankelijk kan worden verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/4414 WIA
Datum uitspraak: 19 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 mei 2015, 15/935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 15/6041 WIA, 16/363 WIA, 16/1626 WIA, 16/5962 WIA en 16/8095 WIA. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 8 december 2014 heeft het Uwv aan appellante onder meer meegedeeld:
“U ontvangt een WIA-uitkering van ons. Om een uitkering en eventuele toeslag te ontvangen, moet u ingeschreven staan in de basisregistratie personen van uw gemeente. Wij hebben gezien dat u niet staat ingeschreven. In deze brief leest u wat u moet doen om uw uitkering en eventuele toeslag te houden.
(…)
Schrijf u voor 19 januari 2015 in bij de gemeente. Heeft u zich na zes weken niet ingeschreven? Dan betalen wij uw uitkering niet.”.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 8 december 2014. Bij besluit van
30 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante kennelijk niet‑ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 8 december 2014 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 8 december 2014 niet gericht is op enig rechtsgevolg. De brief brengt geen wijziging in de bestaande rechtspositie van appellante, zodat deze niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de brief van 8 december 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. Aan een bespreking van de opvatting van de, nader ter zitting toegelichte opvatting van appellante over de inhoud van de brief van het Uwv, wordt daarom niet toegekomen.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

NW