ECLI:NL:CRVB:2017:1469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
15/8537 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die bijstand had aangevraagd, had een verzoek ingediend om schadevergoeding naar aanleiding van een eerdere afwijzing van zijn bijstandsaanvraag. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf ongegrond verklaard, omdat de appellant in zijn verzoek om schadevergoeding nieuwe schadeposten had ingebracht die niet eerder waren genoemd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zijn verzoek tot schadevergoeding had beperkt tot de schadeposten die hij in zijn brief van 3 juli 2013 had genoemd, en dat de nieuwe schadeposten niet binnen de kaders van dit verzoek vielen. De Raad heeft de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geoordeeld dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad heeft het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het verzoek tot schadevergoeding werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15 8537 WWB

Datum uitspraak: 18 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 juli 2015, 14/4238 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.W.G.J. de Haas hoger beroep ingesteld en een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Weperen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 12 april 2012 gemeld bij het UWV werkbedrijf om een uitkering aan te vragen. Op 16 mei 2012 heeft hij een aanvraag ingevolge de Werkloosheidswet ingediend. Nadat hierop afwijzend was beslist, heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend.
1.2.
Bij besluit van 20 juli 2012 heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 januari 2012 (lees: 2013) heeft het college appellant alsnog met ingang van 16 mei 2012 bijstand verleend.
1.3.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2013 gegrond verklaard en laatstgenoemd besluit in zoverre gewijzigd dat appellant vanaf
12 april 2012 bijstand wordt verleend. Voorts heeft het college aan appellant een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 235,- en bepaald dat de wettelijke rente wordt vergoed over de na te betalen bijstand.
1.4.
Bij brief van 3 juli 2013 heeft appellant een verzoek ingediend om vergoeding van de geleden schade als gevolg van de door het college in eerste instantie verkeerd genomen beslissing op zijn aanvraag om bijstand. Appellant heeft vermeld dat deze schade bestaat uit incassokosten tot een bedrag van in totaal € 900,- en uit vertragingsrente ten gevolge van de late betaling van zijn hypotheek tot een bedrag van in totaal € 320,-.
1.5.
Bij besluit van 21 februari 2014 heeft het college het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 11 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2014 gegrond verklaard en besloten de geclaimde schade tot een totaalbedrag van € 1.220,- volledig te vergoeden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellant als eiser en het college als verweerder is aangeduid:
“De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn brief van 3 juli 2013, waarmee de onderhavige procedure is aangevangen, concrete schadeposten heeft genoemd van schade die hij heeft geleden ten gevolge van de aanvankelijk onjuiste beslissing op zijn aanvraag. Vermeld is immers ‘Deze schade bestaat uit incassokosten (totaal euro 900) en vertragingsrente (totaal euro 320)’. Verweerder heeft op dit verzoek een besluit genomen, waarbij uiteindelijk bij het besluit op bezwaar de gevraagde schade geheel is vergoed. De schadeposten die eiser in beroep naar voren brengt zijn noch in zijn brief van 3 juli 2013, noch in de bezwaarprocedure aan de orde geweest. Het in beroep brengen van nieuwe - niet eerder vermelde - schadeposten valt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet binnen de kaders van het eerder ingediende schadeverzoek van 3 juli 2013. Eisers stelling dat de in beroep genoemde schadeposten eveneens vallen onder zijn verzoek van 3 juli 2013 omdat in de eerdere bezwaarschriften is verzocht om, bij gegrondverklaring van het bezwaar, over te gaan tot vergoeding van schade die hij lijdt dan wel zal gaan lijden ten gevolge van de onrechtmatigheid van de bestreden beslissing, volgt de rechtbank niet. Door de genoemde formulering in zijn verzoek van 3 juli 2013 heeft eiser zijn verzoek in de procedure tot genoemde schadeposten beperkt.”
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door de onjuiste datum van de ingang van de bijstand gevolgschade lijdt. Deze schade bestaat er onder andere uit dat appellant tegen een BKR-registratie is aangelopen, waardoor hij geen zakelijk krediet meer kan krijgen. Daarnaast heeft zijn kredietverstrekker hem de verplichting opgelegd om zijn krediet versneld af te lossen. Appellant voert aan dat hij deze schade tijdig heeft geclaimd. Hij heeft dit gedaan door te wijzen op de schade die hij lijdt dan wel zal gaan leiden. Omdat de schade destijds nog niet volledig vaststond heeft hij ook de schade voor de toekomst gemeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het daarin opgenomen overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dat wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat onder deze omstandigheden geen ruimte, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2017.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M.M. van Dalen

IJ