Uitspraak
10 juli 2015, 14/11355 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
mr. M.J.F. Bär. Voor belanghebbende zijn mr. F. Sax en mr. C.C. Rooijakkers verschenen.
OVERWEGINGEN
1 november 2011 wegens ziekte niet in staat is geweest om te werken. Appellante is onderzocht op een spreekuur van een verzekeringsarts, die in een rapport van 26 maart 2014 verslag heeft gedaan van zijn bevindingen, die mede zijn gebaseerd op informatie van de huisarts van appellante. Op basis van het verhaal van appellante heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante zich bij haar werkgever op 1 december 2012 met psychische klachten als gevolg van een arbeidsconflict ziek heeft gemeld en daarna niet meer heeft gewerkt. Alhoewel appellante pas begin 2014 voor haar psychische klachten onder behandeling is gekomen, meent de verzekeringsarts dat zij vanaf 1 december 2012 steeds beperkingen heeft gehad als gevolg van die klachten en dat die beperkingen ten tijde van zijn onderzoek nog ongewijzigd aanwezig zijn. De verzekeringsarts heeft die beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige is blijkens zijn rapport van 28 maart 2014 van mening dat appellante met deze beperkingen nog een aantal functies kan vervullen, waarmee zij een zodanig inkomen kan verwerven dat zij voor 50,38% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Gelet daarop heeft het Uwv bij besluit van
14 augustus 2012 geen werk meer is aangeboden en dat zij haar vakantiedagen heeft opgemaakt. Het Uwv heeft op grond van alle beschikbare gegevens aangenomen dat niet aannemelijk is dat appellante zich na 4 juli 2012 heeft ziek gemeld voor haar werkzaamheden en dat de beschikbare feiten en omstandigheden geen aanwijzingen geven voor het standpunt van appellante, dat zij vanaf juli 2012 op grond van haar psychische situatie in relevante mate beperkt was tot het verrichten van werkzaamheden.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2017.