ECLI:NL:CRVB:2017:1443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 5 december 2011 arbeidsongeschikt was, had een WIA-uitkering ontvangen op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd haar uitkering met ingang van 1 oktober 2015 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts niet ter discussie stonden.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij helemaal geen werkzaamheden kan verrichten en dat haar angst voor eerwraak een angststoornis is. Tijdens de zitting verzocht haar gemachtigde om een deskundige te benoemen. Het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Raad heeft de argumenten van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze had gerapporteerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen, en dat appellante belastbaar was, mits rekening werd gehouden met haar PTSS-klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.