ECLI:NL:CRVB:2017:141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- E.C.R. Schut
- F. Hoogendijk
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot herziening van het AOW-pensioen van betrokkene. Betrokkene, geboren in 1947, had in 2012 een AOW-pensioen aangevraagd en aangegeven ongehuwd te zijn, terwijl hij samenwoonde met zijn partner M. In 2015 verzocht hij om zijn AOW-pensioen te herzien naar dat van een alleenstaande, omdat hij meende dat hij sinds 1 januari 2015 geen gezamenlijke huishouding meer voerde met M. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft dit verzoek afgewezen, omdat betrokkene en M op hetzelfde adres woonden, wat volgens de AOW als een gezamenlijke huishouding wordt beschouwd.
De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van betrokkene tegen de afwijzing van de SVB gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat betrokkene niet had aangetoond dat er sinds 1 januari 2015 geen gezamenlijke huishouding meer was. De Raad benadrukte dat het feit dat M tijdelijk bij een vriendin verbleef, niet relevant was voor de beoordeling op 1 januari 2015. De Raad concludeerde dat de SVB op goede gronden had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de AOW-regels omtrent gezamenlijke huishoudingen en de voorwaarden voor herziening van AOW-pensioenen. De Raad heeft de SVB opgedragen om de afwijzing van het AOW-pensioen van betrokkene per 1 januari 2015 in stand te houden.