ECLI:NL:CRVB:2017:1401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval. Appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend op 28 april 2014. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na medisch en arbeidskundig onderzoek, niet voldeed aan de criteria voor een uitkering. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, waaronder psychische klachten en fysieke beperkingen na het ongeval.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek als zorgvuldig beschouwde. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende informatie hadden ingewonnen bij zijn behandelaars in Duitsland. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende geïnformeerd waren over de medische situatie van appellant en dat er geen aanknopingspunten waren om de medische beoordeling onjuist te achten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren en dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd.