ECLI:NL:CRVB:2017:1400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
15/5288 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage en recht op zorg in woonland Spanje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Spanje woont, tegen een besluit van het CAK over de heffing van een buitenlandbijdrage voor medische zorg. Appellant, geboren op 10 december 1948, heeft tot 1989 in Nederland gewoond en gewerkt, en is daarna naar Duitsland verhuisd. In 2002 verhuisde hij naar Spanje. Hij ontvangt een Duits ouderdomspensioen en een AOW-pensioen. Het CAK heeft hem meegedeeld dat hij recht heeft op medische zorg in Spanje, maar dat hij hiervoor een bijdrage verschuldigd is, die wordt ingehouden op zijn pensioen. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij particulier verzekerd is in Duitsland en dat de heffing van de buitenlandbijdrage niet rechtmatig is.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant recht heeft op zorg in Spanje ten laste van Nederland, omdat hij langer onder de Nederlandse pensioenverzekering heeft gestaan. De Raad oordeelt dat het CAK gerechtigd is om een buitenlandbijdrage te heffen op basis van de Europese regelgeving, en dat appellant geen recht heeft om zich aan deze bepalingen te onttrekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

15/5288 ZVW
Datum uitspraak: 31 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 juni 2015, 14/4186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Spanje (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een aantal aanvullende brieven aan de Raad geschreven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017. Appellant is daar in persoon verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op 10 december 1948, heeft tot 1989 in Nederland gewoond en gewerkt. Van mei 1989 tot oktober 2001 heeft hij aan de Freie Universität Berlin gewerkt. In de loop van 2002 is appellant naar Spanje verhuisd. Vanaf augustus 2013 ontvangt hij een Duits ouderdomspensioen en vanaf 10 februari 2014 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Bij besluit van 10 januari 2014 heeft CAK aan appellant meegedeeld dat hij recht heeft op medische zorg in zijn woonland Spanje voor rekening van Nederland, en dat hij hiervoor een bijdrage verschuldigd is. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant vanaf 10 februari 2014 met toepassing van de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in het woonland Spanje heeft, ten laste van het pensioenland Nederland. Voor dit recht op zorg is hij in de visie van CAK ingevolge artikel 30 van
Vo 883/2004 in verbinding met artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage verschuldigd, die wordt ingehouden op het pensioen van appellant.
1.3.
Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 6 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft tegen dit besluit aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat hij in Duitsland particulier verzekerd is, ook door een zogenaamde Pflegeversicherung, vergelijkbaar met de Nederlandse AWBZ. Hij wil de bestaande situatie handhaven. Appellant doet geen beroep op de Spaanse wettelijke ziektekostenregeling, zodat de kosten van zijn medische zorg niet ten laste van Nederland komen. Hij acht de heffing van een verdragsbijdrage dan ook niet rechtmatig.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg. Hieraan heeft hij toegevoegd dat hij als gewezen Duits ambtenaar aanspraak heeft op een bijdrage van 70% van zijn ziektekosten van de zijde van zijn voormalige werkgever (zogenaamde Beihilfe), ook in geval van behandeling door particulier gevestigde artsen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of CAK ingevolge artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een bijdrage heeft mogen heffen van appellant, op de grond dat hij ingevolge de artikelen 24 en 25 van Vo 883/2004 recht heeft op verlening van verstrekkingen bij ziekte in zijn woonland Spanje ten laste van Nederland. Niet in geschil is, dat appellant langer onderworpen is geweest aan de Nederlandse pensioenverzekering dan aan de Duitse pensioenverzekering.
4.2.
De Raad begrijpt de stellingen van appellant zo, dat op hem, als particulier verzekerde en gerechtigde tot Beihilfe, de artikelen 24, 25 en 30 van Vo 883/2004 niet, althans niet dwingend, van toepassing zijn. In dit verband overweegt de Raad als volgt.
4.3.
Artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) 987/2009 (Vo 987/2009) luidt:
“Voor de in bijlage 2 bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening betreffende verstrekkingen slechts van toepassing op personen die uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen, voor zover zulks in die bijlage is gespecificeerd. Het orgaan van een andere lidstaat wordt niet, louter op die grond, verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.”
In Bijlage 2, onder A, bij Vo 987/2009 is het Duitse bijzondere ziektestelsel voor ambtenaren opgenomen als stelsel waarop titel III, hoofdstuk 1, van Vo. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is.
4.4.
Op grond van deze bepalingen ontstaat voor personen die
uitsluitendop basis van het Duitse stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen en in een andere lidstaat dan Duitsland wonen, geen recht op verstrekkingen krachtens het wettelijke stelsel van het woonland. In die gevallen blijven de federale regelingen met betrekking tot Beihilfe van toepassing, op grond waarvan de in het buitenland gemaakte kosten van een medische behandeling tot een zelfde hoogte (70%) worden vergoed als de in Duitsland gemaakte kosten.
4.5.
Appellant valt evenwel niet uitsluitend onder het Duitse bijzondere stelsel voor ambtenaren. Hij ontvangt daarnaast immers een Nederlands wettelijk ouderdomspensioen, dat volgens de regels van Vo 883/2004 eveneens tot een recht op verstrekkingen kan leiden.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant, overeenkomstig de uitleg in het arrest van het Hof van 10 oktober 2013, Van der Helder en Farrington, C-321/12, het langst onderworpen is geweest aan de in artikel 24, tweede lid, onder b, van Vo 883/2004 bedoelde wettelijke pensioenregelgeving van Nederland, zodat de verstrekkingen voor zorg in zijn woonland Spanje ten laste komen van Nederland. Nu Nederland als bevoegd pensioenland verantwoordelijk is voor de betaling van de kosten van zorg in het woonland, mag Nederland ingevolge artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een buitenlandbijdrage heffen en (laten) inhouden op het pensioen van appellant.
4.7.
Appellant bestrijdt niet dat CAK bij toepassing van de artikelen 24 en 25 van
Vo 883/2004, op grond van artikel 30 van Vo 883/2004 gerechtigd is tot het heffen van een buitenlandbijdrage. Appellant meent echter dat hij het recht zou moeten hebben om zich aan de werking van deze bepalingen te onttrekken.
4.8.
Deze visie wordt niet onderschreven. Hiertoe wordt verwezen naar het arrest van het Hof van 14 oktober 2010, Van Delft e.a., C-345/09 en de daarop gevolgde rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125). Een keuzerecht om zich al dan niet te onderwerpen aan de werkingssfeer van artikel 25 van
Vo 883/2004 is er niet.
4.9.
Ten slotte is van belang dat appellant geen premie betaalt voor het recht op Beihilfe. Van dubbele premiebetaling zonder dat hier dubbele aanspraken tegenover staan, is daarom geen sprake.
4.10.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.8 is het beroep van appellant door de rechtbank terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

KP