In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Spanje woont, tegen een besluit van het CAK over de heffing van een buitenlandbijdrage voor medische zorg. Appellant, geboren op 10 december 1948, heeft tot 1989 in Nederland gewoond en gewerkt, en is daarna naar Duitsland verhuisd. In 2002 verhuisde hij naar Spanje. Hij ontvangt een Duits ouderdomspensioen en een AOW-pensioen. Het CAK heeft hem meegedeeld dat hij recht heeft op medische zorg in Spanje, maar dat hij hiervoor een bijdrage verschuldigd is, die wordt ingehouden op zijn pensioen. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat hij particulier verzekerd is in Duitsland en dat de heffing van de buitenlandbijdrage niet rechtmatig is.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant recht heeft op zorg in Spanje ten laste van Nederland, omdat hij langer onder de Nederlandse pensioenverzekering heeft gestaan. De Raad oordeelt dat het CAK gerechtigd is om een buitenlandbijdrage te heffen op basis van de Europese regelgeving, en dat appellant geen recht heeft om zich aan deze bepalingen te onttrekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af.