ECLI:NL:CRVB:2017:1384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
16/3829 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening en afwijzing nieuwe aanvraag wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 2 september 2013 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst had twijfels over de woonplaats van appellant en nodigde hem uit voor gesprekken om informatie te verstrekken. Appellant verscheen echter niet op de oproepen en voldeed niet aan zijn inlichtingenverplichting. Hierdoor kon het dagelijks bestuur niet vaststellen of appellant recht had op bijstand, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsverlening per 16 december 2015.

Appellant diende op 30 december 2015 een nieuwe aanvraag in, waarbij hij aangaf te zijn verhuisd naar een ander adres. Het dagelijks bestuur weigerde deze aanvraag na een huisbezoek, waaruit bleek dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand had ingetrokken en de nieuwe aanvraag had afgewezen.

De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het nieuwe adres woonde en dat het dagelijks bestuur niet verplicht was om opnieuw een huisbezoek af te leggen na de verhuizing. De uitspraak werd gedaan op 11 april 2017 door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

16/3829 PW
Datum uitspraak: 11 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 mei 2016, 16/1672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2017. Namens appellant is verschenen mr. Brouwer. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.W. Heidergott.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 2 september 2013 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande op het adres [adres nr.] 14A te [woonplaats].
1.2.
Naar aanleiding van een bij het dagelijks bestuur gerezen vermoeden dat appellant niet op het door hem opgegeven woonadres, [adres nr.] 14A te [woonplaats], verbleef heeft een klantmanager van Werkplein Baanzicht appellant bij aangetekende brief van 9 december 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 16 december 2015 en hem verzocht om gegevens over te leggen, waaronder bankafschriften en huurbetalingsbewijzen. Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet op 16 december 2015 verschenen en heeft de gevraagde stukken niet overgelegd. De brief van 9 december 2015 is teruggestuurd met op de envelop de aantekening ‘niet afgehaald’. Vervolgens heeft de klantmanager appellant bij aangetekende brief van
16 december 2015 opnieuw uitgenodigd, nu voor een gesprek op 23 december 2015. Appellant is daarbij wederom verzocht onder meer bankafschriften en huurbetalingsbewijzen mee te nemen. Appellant is, zonder bericht van verhindering, niet op de afspraak verschenen en heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. Ook de brief van 16 december 2015 is teruggestuurd met de aantekening ‘niet afgehaald’.
1.3.
Bij besluit van 23 december 2015 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant per 16 december 2015 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet de informatie heeft verstrekt die nodig is om het recht op bijstand vast te stellen.
1.4.
Appellant heeft zich op 30 december 2015 gemeld om opnieuw bijstand aan te vragen.
1.5.
Op 4 januari 2016 heeft appellant aangifte gedaan bij de gemeente [woonplaats] van een adreswijziging op 1 december 2015 in verband met zijn verhuizing van [adres nr.] 14A te [woonplaats] naar [adres nr.] 16 te [woonplaats].
1.6.
Appellant heeft op 5 januari 2016 de nieuwe aanvraag om bijstand ingediend en daarbij opgegeven te wonen op het adres [adres nr.] 16 te [woonplaats].
1.7.
Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag hebben medewerkers van Werkplein Baanzicht een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. In dat kader hebben zij onder meer een huisbezoek afgelegd op 8 januari 2016 op het adres [adres nr.] 16. De medewerkers hebben de bevindingen van het onderzoek neergelegd in een rapport van
11 januari 2016.
1.8.
Het dagelijks bestuur heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om de aanvraag van 5 januari 2016 bij besluit van 15 januari 2016 af te wijzen op de grond dat appellant niet woont op het opgegeven adres.
1.9.
Bij besluit van 29 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren van appellant, gericht tegen de besluiten van 23 december 2015 en 15 januari 2016, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking
4.1.
Niet in geschil is dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen om op
16 december 2015 en 23 december 2015 te verschijnen om informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie. Evenmin is in geschil dat de desbetreffende brieven correct zijn geadresseerd. Hiermee staat vast dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij in de hectische periode rond zijn verhuizing de post die naar het adres [adres nr.] 14A is verstuurd niet meer onder ogen heeft gekregen. Deze stelling doet, wat daarvan ook zij, niet af aan het feit dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dat appellant de oproepbrieven niet onder ogen heeft gekregen komt voor zijn rekening en risico. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.3.
Zoals appellant niet heeft bestreden, kon het dagelijks bestuur als gevolg van het feit dat appellant niet op 16 december 2015 en 23 december 2015 is verschenen om informatie te verstrekken, het recht op bijstand niet langer vaststellen. Het dagelijks bestuur was dan ook gehouden om met toepassing van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW de bijstand in te trekken.
Afwijzing
4.4.
De ten aanzien van het besluit tot afwijzing van de nieuwe aanvraag te beoordelen periode loopt van 30 december 2015, de datum van de melding, tot en met 15 januari 2016, de datum van het besluit op de aanvraag (beoordelingsperiode).
4.5.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat ten tijde van het huisbezoek op 8 januari 2016 nog niet veel spullen in zijn nieuwe appartement aan de [adres nr.] 16 stonden omdat de verhuizing nog gaande was. Dat verklaart volgens appellant dat de woning, zoals hij niet betwist, een onbewoonde indruk maakte, hoewel hij er wel woonde. Deze grond slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van het huisbezoek blijkt dat in het appartement aan de [adres nr.] 16 slechts een stoel, een schilderij, een leeg kastje en een (niet-aangesloten) televisie aanwezig waren. Er waren geen levensmiddelen, verzorgingsartikelen of andere persoonlijke eigendommen van appellant in de woning aanwezig. Verder is geen kleding of administratie aangetroffen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, in weerwil van de aldus gewekte indruk, in de beoordelingsperiode zijn hoofdverblijf op het adres [adres nr.] 16 had. De omstandigheid dat, zoals appellant tijdens het huisbezoek heeft verklaard, zijn spullen nog in het appartement aan de [adres nr.] 14A stonden, maar dat hij van dat appartement geen sleutel had om dat aan te tonen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
Appellant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid omdat het dagelijks bestuur niet later opnieuw een huisbezoek heeft afgelegd, teneinde de situatie in de woning van appellant na voltooiing van de verhuizing opnieuw te beoordelen. Deze grond slaagt niet. Anders dan appellant heeft betoogd, was het dagelijks bestuur hiertoe niet gehouden. De eventuele omstandigheid dat de woning van appellant op een later moment wel volledig was ingericht doet niet af aan het feit dat het dagelijks bestuur in de hier te beoordelen periode niet heeft kunnen vaststellen dat appellant zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. In dit verband is mede van belang dat de verhuizing volgens de aangifte van appellant reeds op 1 december 2014 had plaatsgevonden.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2017.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) S.A. de Graaff

RB