ECLI:NL:CRVB:2017:1381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van vergoedingen voor huishoudelijke hulp krachtens de AOR en Wubo
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de terugvordering van een bedrag van € 6.314,18 aan vergoedingen voor huishoudelijke hulp die aan betrokkene zijn uitbetaald op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De terugvordering is ingesteld omdat betrokkene over dezelfde periode ook vergoedingen ontving krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, dat op 28 november 2014 werd genomen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 mei 2015.
De procedure werd voortgezet door de erven van betrokkene na diens overlijden op 2 maart 2016. Tijdens de zitting op 23 februari 2017 werden de appellanten vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Berkel, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad overweegt dat volgens het beleid van de AOR een vergoeding voor huishoudelijke hulp krachtens de Wubo prevaleert boven een vergoeding krachtens de AOR. Dit betekent dat als er een vergoeding op basis van de Wubo is ontvangen, de AOR-vergoeding niet tot uitbetaling komt.
De Raad volgt de appellanten niet in hun standpunt dat het controleformulier voor huishoudelijke hulp niet duidelijk was. De vraag op het formulier was helder en er was geen grond voor de veronderstelling dat vergoedingen krachtens de Wubo niet vermeld hoefden te worden. De Raad concludeert dat de terugvordering niet primair is gebaseerd op het niet verantwoorden van de huishoudelijke hulp, maar op het feit dat er gelijksoortige vergoedingen zijn ontvangen. Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.