ECLI:NL:CRVB:2017:1380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
15/614 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage ZVW en recht op zorg in woonland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Spanje woont en een pensioen ontvangt uit Nederland. De zaak betreft de heffing van een buitenlandbijdrage door het CAK op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Europese Verordening (EG) nr. 883/2004. Appellant, geboren in 1946, heeft tot 1988 in Nederland gewoond en gewerkt, waarna hij naar Duitsland verhuisde en later naar Spanje. Hij ontvangt een Duits Ruhegehalt en een Nederlands ouderdomspensioen (AOW). CAK heeft appellant meegedeeld dat hij recht heeft op medische zorg in Spanje, maar dat hij hiervoor een buitenlandbijdrage verschuldigd is, die wordt ingehouden op zijn pensioen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze heffing, stellende dat hij particulier verzekerd is in Duitsland en geen recht heeft op de buitenlandbijdrage.

De Raad heeft overwogen dat appellant, ondanks zijn particuliere verzekering, onder de werkingssfeer van de Zvw valt, omdat hij langer onder de Nederlandse pensioenverzekering is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de zorgkosten in Spanje, en dat CAK op basis van de Zvw en de Europese verordening gerechtigd is om de buitenlandbijdrage te heffen. Appellant heeft geen recht op een keuzerecht om zich aan deze bepalingen te onttrekken, en er is geen sprake van dubbele premiebetaling zonder dubbele aanspraken. De rechtbank heeft het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard, en de uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

15/614 ZVW
Datum uitspraak: 31 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 december 2014, 14/35 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Spanje (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
CAK heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017. Appellant heeft zich daar laten vertegenwoordigen door [X.]. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1946, heeft tot 1988 in Nederland gewoond en gewerkt. In 1988 is hij naar Berlijn verhuisd, waar hij als hoogleraar heeft gewerkt. Vanaf 2001 ontvangt hij een Duits Ruhegehalt. Hij woont sinds 2002 in Spanje.
1.2.
Sinds juni 2011 ontvangt appellant een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). In juli 2011 heeft CAK aan appellant meegedeeld dat hij recht heeft op medische zorg in zijn woonland Spanje voor rekening van Nederland, en dat hij hiervoor een bijdrage verschuldigd is. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant vanaf 1 juni 2011 met toepassing van de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) recht op zorg in het woonland heeft, ten laste van het pensioenland, Nederland. Voor dit recht op zorg is hij in de visie van CAK ingevolge artikel 30 van Vo 883/2004 in verbinding met artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een buitenlandbijdrage verschuldigd, die wordt ingehouden op het pensioen van appellant.
1.3.
Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft CAK aan appellant een voorlopige jaarafrekening toegezonden, waarbij zijn buitenlandbijdrage over 2012 is vastgesteld op een bedrag van
€ 1.562,67. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 21 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft tegen dit besluit aangevoerd dat hij in Duitsland particulier verzekerd is en wil blijven. Als gewezen Duits ambtenaar heeft hij aanspraak op een bijdrage van 70% van zijn ziektekosten van de zijde van zijn voormalige werkgever (zogenaamde
Beihilfe), ook in geval van behandeling door particulier gevestigde artsen. Appellant doet geen beroep op de Spaanse wettelijke ziektekostenregeling, zodat de kosten van zijn medische zorg niet ten laste van Nederland komen. Hij acht de heffing van een buitenlandbijdrage dan ook niet rechtmatig.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of CAK ingevolge artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een bijdrage heeft mogen heffen van appellant, op de grond dat hij ingevolge de artikelen 24 en 25 van Vo 883/2004 recht heeft op verlening van verstrekkingen bij ziekte in zijn woonland Spanje ten laste van Nederland. Niet in geschil is, dat appellant langer onderworpen is geweest aan de Nederlandse pensioenverzekering dan aan de Duitse pensioenverzekering.
4.2.
De Raad begrijpt de stellingen van appellant zo, dat op hem, als particulier verzekerde en gerechtigde tot Beihilfe, de artikelen 24, 25 en 30 van Vo 883/2004 niet, althans niet dwingend, van toepassing zijn. In dit verband overweegt de Raad als volgt.
4.3.
Artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009) luidt:
“Voor de in bijlage 2 bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening betreffende verstrekkingen slechts van toepassing op personen die uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen, voor zover zulks in die bijlage is gespecificeerd. Het orgaan van een andere lidstaat wordt niet, louter op die grond, verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.”
In Bijlage 2, onder A, bij Vo 987/2009 is het Duitse bijzondere ziektestelsel voor ambtenaren opgenomen als stelsel waarop titel III, hoofdstuk 1, van Vo 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing is.
4.4.
Op grond van deze bepalingen ontstaat voor personen die
uitsluitendop basis van het Duitse stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen en in een andere lidstaat dan Duitsland wonen, geen recht op verstrekkingen krachtens het wettelijke stelsel van het woonland. In die gevallen blijven de federale regelingen met betrekking tot Beihilfe van toepassing, op grond waarvan de in het buitenland gemaakte kosten van een medische behandeling tot een zelfde hoogte (70%) worden vergoed als de in Duitsland gemaakte kosten.
4.5.
Appellant valt evenwel niet uitsluitend onder het Duitse bijzondere stelsel voor ambtenaren. Hij ontvangt daarnaast immers een Nederlands wettelijk ouderdomspensioen, dat volgens de regels van Vo 883/2004 eveneens tot een recht op verstrekkingen kan leiden.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant, overeenkomstig de uitleg in het arrest van het Hof van 10 oktober 2013, Van der Helder en Farrington, C-321/12, het langst onderworpen is geweest aan de in artikel 24, tweede lid, onder b, van Vo 883/2004 bedoelde wettelijke pensioenregelgeving van Nederland, zodat de verstrekkingen voor zorg in zijn woonland Spanje ten laste komen van Nederland. Nu Nederland als bevoegd pensioenland verantwoordelijk is voor de betaling van de kosten van zorg in het woonland, mag Nederland ingevolge artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een buitenlandbijdrage heffen en (laten) inhouden op het pensioen van appellant.
4.7.
Appellant bestrijdt niet dat CAK bij toepassing van de artikelen 24 en 25 van
Vo 883/2004, op grond van artikel 30 van Vo 883/2004 gerechtigd is tot het heffen van een buitenlandbijdrage. Appellant meent echter dat hij het recht zou moeten hebben om zich aan de werking van deze bepalingen te onttrekken.
4.8.
Deze visie wordt niet onderschreven. Hiertoe wordt verwezen naar het arrest van het Hof van 14 oktober 2010, Van Delft e.a., C-345/09 en de daarop gevolgde rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125). Een keuzerecht om zich al dan niet te onderwerpen aan de werkingssfeer van artikel 25 van
Vo 883/2004 is er niet.
4.9.
Ten slotte is van belang dat appellant geen premie betaalt voor het recht op Beihilfe. Van dubbele premiebetaling zonder dat hier dubbele aanspraken tegenover staan, is daarom geen sprake.
4.10.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.9 is het beroep van appellant door de rechtbank terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) N. van Rooijen

KP