Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, die als verkoopmedewerkster werkzaam was, een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 24 november 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en heeft haar aanvraag afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt, waarbij zij stelde dat haar psychische en lichamelijke klachten door het Uwv zijn onderschat. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt herhaald en nieuwe medische informatie ingediend, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellante adequaat hebben beoordeeld. De Raad bevestigde dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met L.H.J. van Haarlem als griffier, op 31 maart 2017.