ECLI:NL:CRVB:2017:1345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 27 september 2011 ziek meldde met schouderklachten en later ook last kreeg van draaiduizeligheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant met ingang van 24 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd. Appellant verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en de informatie van de klinisch fysicus Kingma betrokken bij zijn beoordeling. Kingma vond geen aanwijzingen voor oculomotor of centraal vestibulair functieverlies, en de verzekeringsarts concludeerde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 augustus 2013 adequaat waren. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier L.H.J. van Haarlem, op 31 maart 2017.