Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante, die eerder als medewerkster tuinbouw werkte, is sinds 7 november 2012 uitgevallen door psychische klachten. In het kader van de Ziektewet heeft een psychiater, P.J.H. Notten, haar onderzocht en vastgesteld dat zij lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve klachten. De verzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 26 augustus 2014 geconcludeerd dat appellante geschikt is voor nek-, arm- en rugsparend werk, maar beperkt is in stressvolle situaties.
Het Uwv heeft op 11 september 2014 besloten dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, wat zij aanvecht. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Appellante stelt dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken niet zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing heeft zij een rapport van bedrijfsarts D.W. Triest ingebracht, waarin wordt gesteld dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld. Er zijn geen aanwijzingen dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat is om de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De beslissing van het Uwv wordt daarmee bevestigd.