ECLI:NL:CRVB:2017:1333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
16/3182 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van gronden in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 7 april 2017 in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel. De appellanten, die in hoger beroep gingen, hebben geen gronden ingediend ter ondersteuning van hun beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de ingediende hoger beroepschriften niet voldoen aan de eisen zoals gesteld in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ondanks herhaalde verzoeken aan de appellanten om dit verzuim te herstellen, hebben zij geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de gronden in te dienen. Hierdoor heeft de Raad geconcludeerd dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van voldoende motivering bij een beroepschrift, ook al worden er geen hoge eisen aan de motivering gesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/3182 AOW, 16/3183 AOW, 16/3184 AOW
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
31 maart 2016, 16/154 (aangevallen uitspraak 1), en de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 maart 2016, 16/155 en 16/156 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant),
[Appellante] te [woonplaats] (appellante), (tezamen ook: appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 juni 2015 (besluit 1) heeft de Svb aan appellante bericht dat zij vanaf 30 augustus 2015 geen recht meer heeft op een partnertoeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), omdat appellant op die datum de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken. Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2015 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij een tweede besluit van 11 juni 2015 (besluit 2) heeft de Svb aan appellant met ingang van 30 augustus 2015 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2015 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij een derde besluit van 11 juni 2015 (besluit 3) heeft de Svb aan appellant een overbruggingsuitkering AOW geweigerd, op de grond dat appellante reeds een partnertoeslag ontvangt. Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2015 (bestreden besluit 3) is het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Deze bepaling is ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
4.2.
De ingediende hoger beroepschriften bevatten geen gronden.
4.3.
Bij brief van 1 juli 2016 zijn appellanten in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Appellanten hebben deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
4.4.
Bij brief van 7 oktober 2016 is aan appellanten nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring van de hoger beroepen kan leiden. Appellanten hebben ook deze termijn ongebruikt laten voorbijgaan.
4.5.
In de rechtspraak van de Raad ligt besloten dat hoewel aan de motivering van een beroepschrift geen hoge eisen worden gesteld de grond wel voldoende duidelijkheid moet verschaffen omtrent hetgeen partijen volgens appellant verdeeld houdt (ECLI:NL:CRVB:2014:4407). De door appellanten ingezonden brieven geven die duidelijkheid niet.
4.6.
Appellant heeft gesteld dat niet de griffier bevoegd is de brieven van de Raad te ondertekenen, maar dat ondertekening dient te geschieden door de Raad zelf. Daarbij gaat het volgens appellant met name om brieven met het verzoek tot toezending van de aangevallen uitspraak en de mededeling dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat. Deze grond – die niet ziet op de inhoud van het geschil – slaagt reeds niet, omdat deze brieven moeten worden beschouwd als mededelingen namens de Raad.
4.7.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat de hoger beroepen
niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.W.L. van der Loo

KP