ECLI:NL:CRVB:2017:1332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
15/1868 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen met korting wegens niet-verzekering voor de AOW

In deze zaak heeft appellant, woonachtig in Curaçao, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem een AOW-pensioen had toegekend met een korting van 92%. Deze korting was toegepast omdat appellant niet verzekerd was voor de AOW gedurende bepaalde periodes van zijn dienstverband als lokaal aangeworven burgerpersoneel op de Nederlandse Antillen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Appellant betwistte dat hij niet verzekerd was voor de AOW in de periode van 1 januari 1972 tot 1 juli 1990 en voerde aan dat zijn broers, die in dezelfde positie verkeerden, wel verzekerd waren geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de Svb terecht had geoordeeld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW op basis van de relevante wetgeving. De Raad concludeerde dat de wijziging van de AOW-wetgeving in 1972, die de woonfictie buiten toepassing stelde voor niet-militairen die buiten het Rijk werkten, van toepassing was op appellant.

De Raad oordeelde ook dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat de Svb had aangegeven dat er een fout was gemaakt bij de toekenning van AOW-pensioenen aan de broers van appellant. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan niet verplicht is om een in het verleden gemaakte fout te herhalen. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/1868 AOW
Datum uitspraak: 7 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 februari 2015, 14/4115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Curaçao (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in juni 2013 bij de Svb een aanvraag gedaan om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant was in de periode van 28 juni 1968 tot 1 juli 1990 als lokaal aangeworven burgerpersoneel in dienst van [werkgever], in het bijzonder van de zeemacht, werkzaam op de Nederlandse Antillen.
1.2.
Bij besluit van 13 mei 2014 heeft de Svb aan appellant met ingang van juni 2012 een AOW-pensioen toegekend. Op het pensioen is een korting toegepast van 92% omdat appellant niet verzekerd is voor de AOW van 20 februari 1961 tot en met 28 juni 1968 en van
1 januari 1972 tot en met 19 februari 2011.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 20 juni 2014 is het bezwaar tegen het besluit van
13 mei 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep betwist dat hij over de periode van 1 januari 1972 tot
1 juli 1990 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Verder heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Svb zijn broers, die in dezelfde positie als appellant werkzaam zijn geweest voor [werkgever], gedurende deze diensttijd wel verzekerd heeft geacht voor de AOW. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat in de in geding zijnde periode op zijn salaris premie AOW is ingehouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant in de periode van 1 januari 1972 tot 1 juli 1990, waarin hij als lokaal aangeworven burgerpersoneel in dienst was van [werkgever] op de Nederlandse Antillen, niet verzekerd was voor de AOW.
4.2.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de AOW (oud), zoals vastgesteld bij wet van
31 mei 1956, Stb. 281, en gewijzigd bij wet van 30 juli 1965, Stb. 347, werd de buiten het Rijk verblijf houdende Nederlander die in dienstbetrekking stond tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, geacht binnen het Rijk te wonen. Dit is de zogenoemde woonfictie, op grond waarvan appellant in beginsel op grond van ingezetenschap verzekerd zou zijn geweest voor de AOW.
4.3.
Bij artikel IV van de wet van 26 januari 1972 tot nadere wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, van een aantal sociale verzekeringswetten alsmede van enkele belastingwetten (Stb. 43, 1972), is artikel 3, vierde lid, van de AOW (oud) gewijzigd. Aan deze wijziging is een terugwerkende kracht verleend tot 1 januari 1965.
4.4.
Deze wijziging had tot gevolg dat de woonfictie van artikel 3, vierde lid, van de AOW (oud) buiten toepassing bleef op de Nederlander die buiten het Rijk werkzaam was in het land waar hij was aangeworven, tenzij hij militair was.
4.5.
Appellant was daarom niet verzekerd voor de AOW op grond van artikel 3, vierde lid, van de AOW (oud).
4.6.
Bij wet van 28 maart 1985 tot nadere wijziging van onder meer de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 180) is artikel 3, vierde lid, van de AOW (oud), met ingang van
1 april 1985 ingetrokken.
4.7.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder 5a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976 (KB 557), zoals deze bepaling luidde in de periode in geding, wordt als verzekerde aangemerkt de buiten het Rijk verblijf houdende Nederlander, die in dienstbetrekking staat tot een Nederlands publiekrechtelijke rechtspersoon, mits die Nederlander niet buiten het Rijk werkzaam is in het land waar hij is aangeworven, tenzij hij militair is.
4.8.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 van 3 mei 1989 (KB 164), zoals deze bepaling luidde in de periode in geding, was verzekerd ingevolge de volksverzekeringen de niet in Nederland wonende Nederlander die, voor zover niet reeds begrepen in artikel 2, in dienstbetrekking staat tot een Nederlands publiekrechtelijke rechtspersoon, indien hij onmiddellijk voorafgaand aan deze dienstbetrekking reeds verplicht verzekerd was ingevolge de volksverzekeringen dan wel in Nederland was aangeworven.
4.9.
Appellant was daarom evenmin verzekerd voor de AOW op grond van
KB 557 en KB 164.
4.10.
Voorts wordt overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daartoe is in aanmerking genomen dat de Svb zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat bij de toekenning van een AOW-pensioen aan de broers van appellant een fout is gemaakt, waardoor aan hen ten onrechte een te hoog AOW-pensioen is toegekend. Inmiddels heeft de Svb deze fout hersteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het bestuursorgaan gehouden is om een in het verleden gemaakte fout te herhalen.
4.11.
Tot slot wordt overwogen, voor zover al van belang, dat niet is gebleken dat appellant AOW-premie heeft betaald. Uit de stukken is gebleken dat op het salaris van appellant premies zijn ingehouden voor de (Antilliaanse) Algemene Ouderdoms Voorziening en niet voor de AOW.
4.12.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.11 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.W.L. van der Loo
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

KP