ECLI:NL:CRVB:2017:1317
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verzorgingshulp op basis van medische noodzaak in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een erkend burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1929, had in 1998 op basis van psychische invaliditeit de status van burger-oorlogsslachtoffer verkregen en ontving verschillende voorzieningen, waaronder een vergoeding voor huishoudelijke hulp. In augustus 2014 verzocht appellant om een voorziening voor verzorgingshulp, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder op 20 oktober 2014, met de motivering dat er geen medische noodzaak bestond op basis van de oorlogsinvaliditeit van appellant. Verweerder stelde dat de beperkingen van appellant in persoonlijke verzorging voortkwamen uit niet-oorlogsgerelateerde lichamelijke klachten.
Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar de Raad concludeerde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs, die de afwijzing ondersteunden, correct waren. De Raad oordeelde dat het indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg, waar appellant zich op beriep, de standpunten van verweerder bevestigde. De Raad merkte op dat er geen andersluidende medische gegevens waren verkregen die de aanvraag voor verzorgingshulp konden onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met A.M. Pasmans als griffier.