ECLI:NL:CRVB:2017:1317

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
15/3330 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verzorgingshulp op basis van medische noodzaak in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een erkend burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1929, had in 1998 op basis van psychische invaliditeit de status van burger-oorlogsslachtoffer verkregen en ontving verschillende voorzieningen, waaronder een vergoeding voor huishoudelijke hulp. In augustus 2014 verzocht appellant om een voorziening voor verzorgingshulp, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder op 20 oktober 2014, met de motivering dat er geen medische noodzaak bestond op basis van de oorlogsinvaliditeit van appellant. Verweerder stelde dat de beperkingen van appellant in persoonlijke verzorging voortkwamen uit niet-oorlogsgerelateerde lichamelijke klachten.

Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar de Raad concludeerde dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs, die de afwijzing ondersteunden, correct waren. De Raad oordeelde dat het indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg, waar appellant zich op beriep, de standpunten van verweerder bevestigde. De Raad merkte op dat er geen andersluidende medische gegevens waren verkregen die de aanvraag voor verzorgingshulp konden onderbouwen. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met A.M. Pasmans als griffier.

Uitspraak

15/3330 WUBO
Datum uitspraak: 6 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. H.N. Broekzitter beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 maart 2015, kenmerk BZ01806927 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Daar is namens appellant verschenen mr. drs. Broekzitter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1929, is in 1998 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Naast een periodieke uitkering zijn op grond van de Wubo aan appellant verschillende voorzieningen toegekend, waaronder een vergoeding van de kosten van twee dagdelen huishoudelijk hulp per week.
1.2.
In augustus 2014 heeft appellant verzocht om een voorziening voor de kosten van verzorgingshulp. Bij besluit van 20 oktober 2014, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In dat verband heeft verweerder overwogen dat voor de gevraagde voorziening geen medische noodzaak bestaat op grond van appellants oorlogsinvaliditeit, aangezien de beperkingen van appellant op het gebied van zijn persoonlijke verzorging veroorzaakt worden door de niet-oorlogsgerelateerde lichamelijke klachten.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verzorgingshulp thuis behoort tot de voorzieningen die verweerder voor vergoeding in aanmerking brengt indien hiervoor een medische noodzaak is op grond van causale aandoeningen. Bij verzorgingshulp gaat het om persoonlijke verzorging in de vorm van hulp bij het wassen, douchen en aankleden.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag voorgelegd aan de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts. Deze arts heeft op basis van gegevens van de huisarts en de behandelend neuroloog geconcludeerd dat op grond van de psychische klachten van appellant geen medische noodzaak kan voor de gevraagde voorziening worden vastgesteld. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder appellant laten onderzoeken door een andere geneeskundig adviseur, de arts G.L.G. Kho. Hij heeft het advies van Maas onderschreven. Volgens Kho worden de beperkingen in de verzorging veroorzaakt door de niet-causale lichamelijke klachten van appellant en is er geen medische noodzaak voor verzorgingskosten in verband met het psychisch oorlogsletsel van appellant.
2.3.
De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen. Het indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg van 19 september 2014 waarop appellant zich in bezwaar heeft beroepen, bevestigt feitelijk het door verweerder ingenomen standpunt. Het indicatiebesluit vermeldt dat de lichamelijke handicap en de somatische problematiek van appellant zorgen voor beperkingen in de persoonlijke verzorging (wassen, aankleden, huid/haren/scheren/ nagels, incontinentiezorg). Andersluidende medische gegevens zijn niet verkregen.
2.4.
De Raad merkt nog op dat bij besluit van eveneens 20 oktober 2014 verweerder afwijzend heeft beslist op het verzoek van appellant om de huishoudelijke hulp uit te breiden naar meer dan twee dagdelen per week. Tegen deze afwijzing zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

JL