ECLI:NL:CRVB:2017:1291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, geboren in 1971, heeft twee kinderen en ontving eerder een nabestaandenuitkering na het overlijden van haar echtgenoot in 2005. In 2013 ontdekte de Svb dat haar kinderen in het buitenland woonden, wat leidde tot een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Svb trok de uitkering in per oktober 2011, omdat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar de Svb handhaafde het besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb de nabestaandenuitkering heeft beëindigd. De Raad stelt vast dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat appellante niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor haar stelling dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad bevestigt dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van de verzekeringsarts correct is en dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.