ECLI:NL:CRVB:2017:1290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
15/1056 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van een beroepschrift tegen een besluit van het Uwv over ziekengeld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Uwv had op 27 oktober 2014 vastgesteld dat appellant per 28 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd op 10 april 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift te laat was ingediend, omdat de termijn om beroep in te stellen eindigde op 22 mei 2015, terwijl het beroepschrift pas op 28 mei 2015 door de rechtbank was ontvangen. Appellant stelde dat hij het beroepschrift op 21 mei 2015 in de brievenbus van Falk Post had gedeponeerd, maar de rechtbank vond deze verklaring onvoldoende aannemelijk.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat het beroepschrift tijdig was aangeboden. De gemachtigde van appellant had verklaard dat de post op werkdagen altijd werd opgehaald door Falk Post. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat alleen verzending via PostNL als verzending per post kan worden beschouwd volgens artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat het beroepschrift voor het einde van de termijn was aangeboden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2017.

Uitspraak

16/1056 ZW
Datum uitspraak: 5 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 december 2015, 15/1548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.C.M. Schaeken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schaeken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2014 vastgesteld dat appellant per
28 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 oktober 2014 is bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn waarbinnen beroep ingesteld kan worden. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn om beroep in te stellen eindigde op
22 mei 2015, dat het beroepschrift is gedateerd op 21 mei 2015 en door de rechtbank is ontvangen op 28 mei 2015. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift daadwerkelijk voor het einde van de beroepstermijn aan Falk Post is aangeboden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele verklaring van de gemachtigde van appellant dat hij het beroepschrift op 21 mei 2015 in de brievenbus van Falk Post heeft gedeponeerd onvoldoende bewijs is. Omstandigheden die ertoe moeten leiden dat niet‑ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven, zijn gesteld noch gebleken.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het beroepschrift wel voor het einde van de beroepstermijn aan Falk Post is aangeboden. De rechtbank heeft miskend wat appellant ter onderbouwing van de ontvankelijkheid heeft gesteld. De gemachtigde van appellant heeft niet alleen verklaard dat hijzelf het beroepschrift op 21 mei 2015 in de brievenbus van Falk Post aan de buitenzijde van zijn kantoor heeft geplaatst, maar ook heeft dezelfde gemachtigde in de brief van 9 juni 2015 verklaard dat op alle werkdagen (volgende op die waarop poststukken voor Falk Post in de brievenbus van Falk Post geplaatst waren) altijd gebleken is dat de op de vorige werkdag gedeponeerde poststukken door de medewerker van Falk Post waren opgehaald. Appellant heeft een brief overgelegd van twee secretariaatsmedewerker van het kantoor van de gemachtigde van appellant waarin zij verklaren dat de post omstreeks 17.00 uur in de postbus wordt gedeponeerd en dat de postbus tussen 17.30 uur en 18.30 uur wordt geleegd en de volgende werkdag wordt bezorgd. Het is in de vele jaren nog nooit gebeurd dat de volgende dag bleek dat de post niet was opgehaald. Appellant is voorts van mening dat de aanbieding aan Falk Post gelijkgesteld kan worden met bezorging ter post als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Falk Post maakt geen gebruik van poststempels, maar door PostNL gebeurt dat in veel gevallen ook niet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend, wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd én het niet later dan een week na afloop van de termijn door de rechtbank is ontvangen.
4.2.
Niet in geschil is dat het Uwv het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 10 april 2015 door verzending per post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 22 mei 2015. Het beroepschrift is gedateerd op 21 mei 2015 en is door de rechtbank ontvangen op 28 mei 2015.
4.3.
Het is vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
26 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH5408) dat alleen verzending via de concessiehouder ingevolge de Postwet wordt gezien als verzending per post in de zin van artikel 6:9 van de Awb. De invoering van de Postwet 2009 en de aanwijzing van PostNL als verlener van de universele postdienst maakt dat niet anders. Alleen verzending via PostNL kan worden gezien als verzending per post in de zin van artikel 6:9 van de Awb. Bovendien zou, als dit anders zou zijn, evenmin aanleiding bestaan om te oordelen dat appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn aan Falk Post is aangeboden. De enkele verklaring van zijn gemachtigde, ondersteund door een brief van secretariaatsmedewerkers van het kantoor van de gemachtigde waarin zij de werkwijze van Falk Post beschrijven, en de herhaling van daarvan ter zitting van de Raad, is daarvoor onvoldoende.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

NW