ECLI:NL:CRVB:2017:1289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
5 april 2017
Zaaknummer
15/8283 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging dienstverband en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die als taxichauffeur werkte. Appellant had zich op 17 januari 2014 ziek gemeld met hartklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant vanaf 17 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, zorgvuldig gewogen. Appellant voerde aan dat de artsen van het Uwv niet van de meest recente medische informatie waren uitgegaan en dat hij sterke beperkingen ondervond op verschillende gebieden. De Raad oordeelde echter dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig waren uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de meest recente informatie in haar oordeel meegewogen en de vaststelling van de beperkingen en mogelijkheden van appellant was zorgvuldig voorbereid.

De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van de verzekeringsartsen in het proces.

Uitspraak

15/8283 ZW
Datum uitspraak: 5 april 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
9 november 2015, 15/1337 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als taxichauffeur (schoolvervoer) voor 12,97 uur per week. Zijn dienstverband is op 15 december 2013 beëindigd. Appellant heeft zich op 17 januari 2014 ziek gemeld met hartklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadien hebben zich ook andere lichamelijke klachten ontwikkeld en is appellant al langer bekend met hemochromatose. Appellant heeft ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van de ZW-beoordeling heeft appellant op 28 oktober 2014 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van een drietal geselecteerde functies berekend dat appellant met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 17 december 2014 vastgesteld dat appellant vanaf 17 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 18 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 mei 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Samengevat heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – herhaald dat de uit zijn fysieke- en psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant wederom verwezen naar de in beroep overgelegde informatie van de behandelend sector. Appellant heeft verder in hoger beroep aangevoerd dat de artsen van het Uwv niet van de meest recente medische informatie zijn uitgegaan. Appellant benadrukt dat hij sterke beperkingen ondervindt op het gebied van handelingstempo, vasthouden en verdelen van aandacht, concentratie, reiken, tillen en dragen. Appellant heeft in hoger beroep nog informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij per 22 januari 2016 voldoet aan de criteria voor een gehandicaptenparkeerkaart.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig zijn geweest. Appellant is zowel door de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht. Beide artsen waren op de hoogte van het medicatiegebruik. Daarbij beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over informatie van de behandelend sector. De vaststelling van de beperkingen en mogelijkheden van appellant zijn zorgvuldig voorbereid en is er geen reden voor twijfel aan de juistheid van de FML. In de FML zijn op verschillende items in de rubrieken
persoonlijk- en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 september 2015 de in beroep overgelegde informatie besproken en gemotiveerd waarom de stukken geen aanleiding geven de belastbaarheid van appellant te wijzigen.
4.3.
Appellant kan niet gevolgd worden in zijn standpunt dat het Uwv van verouderde gegevens is uitgegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens haar rapport van 14 april 2015 de meest recente informatie in haar oordeel meegewogen. De in beroep overgelegde informatie, waar appellant in hoger beroep wederom een beroep op doet, was voor een deel reeds bekend bij het Uwv en dateert van ruim vóór dan wel na de datum in geding. Uit de voorhanden zijnde medische informatie blijkt dat appellant licht verstandelijk beperkt is en dat de bij appellant al langer bestaande hemochromatose voor diverse klachten zorgt. Sinds 2002 is appellant al bekend met hartklachten, pijnklachten aan benen en rug, vermoeidheidsklachten, hypertensie en nierfunctiestoornis. Sinds maart 2014 is ook sprake van een spastisch colon. Uit de overgelegde medische informatie blijkt niet dat bij appellant sprake is van de ziekte van Bechterew, noch dat appellant in januari 2015 opnieuw een hartinfarct heeft gehad.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep en ter zitting heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Door appellant is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er op de datum in geding sprake was van verdergaande beperkingen dan wel dat zijn beperkingen zijn onderschat. De door appellant in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie biedt daarvoor geen grond. Met een na de datum in geding ontstane verslechtering van de gezondheidssituatie en daardoor veroorzaakte toename van beperkingen, kan in het kader van de onderhavige beoordeling geen rekening worden gehouden.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies, te weten productiemedewerker industrie (111180), productiemedewerker metaal en elektro industrie (111171) en samensteller kunststof en rubberindustrie (271130) in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter, in tegenwoordigheid van
R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.H. Budde

KP